Oirsbeek rond 1790: de Kerk

 

Aan het hoofd der parochie stond de pastoor, een man die zich door studie, leefwijs en kleeding van het overige der bevolking onderscheidde. Met den scholtis, die een rechtsgeleerde was, werd hij als den drager der wetenschap beschouwd. Hij kende buiten zijne moedertaal Latijn, Grieksch en Fransch, bewoonde een gesloten huis, waar men niet binnen kon zonder te bellen en droeg in den regel zwarte kleederen. Met de boeren had hij evenwel dit gemeens dat hij, gelijk zij, akker dreef en vee hield. Te Oirsbeek stond, tusschen de "weem" en het kerkhof, de pastoriehof voorzien van kerkelijk grondgebied. De pastoor van dit dorp, die ongeveer veertig morgen grond bezat, had twee paarden, voorts koeijen en schapen en hield er een flink dienstpersoneel op na, bestaande uit twee knechten en twee meiden; hij schoor heerlijke veldvruchten, zoo schoon, dat de boeren er over watertanden en had het schoonste vee van het dorp, want zijn akker was eene modelcultuur, die om den prijs kon dingen.
Bernard Franzano, zoo heette de pastoor, was geboortig uit Bonn, preekte en catechiseerde in het hoogduitsch, eene taal, die op de school geleerd werd, en door het volk, even goed als het Nederlandsch, begrepen werd. Hij was een lange magere man, met gespen op de schoenen, droeg eene korte broek van zwart manchesterstof; een blauwen of zwarten lakenschen jas en een steek. Op de wandeling ging hij geregeld met een rieten stok gewapend en zijn brevier onder den arm; wanneer hij in zijn boek las zette hij een knipbril op de neus, met groote ronde glazen. De pastoors van Oirsbeek waren kloosterlingen behoorende tot de orde van Premonstreit, die sedert eeuwen deze parochie bediende; zij werden benoemd door de adelijke kloostervrouwen van St. Gerlach. Franzano was een kloosterling uit de abdij van Knechtstede, bij Duren. Hij schijnt liefhebber der jacht geweest te zijn, want in mijne jeugd heb ik hooren vertellen, dat hij bij vergissing - de man was sterk bijziende - de koe van den veldbode een oog uit schoot, eene daad, die hij voor de schepenbank van Oirsbeek moest verantwoorden en waaruit een lang proces ontstond.

De kerkeraad bestond uit den pastoor en twee leeken, waarvan een ontvanger der kerk was. De jaarlijksche rekeningen der kerk en van den arme, werd met die der gemeente onderzocht op een der jaargedingen, wanneer het volk onder de groote linde bij het kerkhof met den klokkenslag vergaderd was en goedgekeurd. De kerk werd niet getimmerd of hersteld uit bijdragen door de regeering en de provincie geleverd, maar uit de tiende en uit de goederen van kerk, pastorie en gemeente. Zoo moest de tiendeheffer zorgen voor den middenbouw der kerk en voor de meubelen, de pastoor voor het koor en de gemeente voor den toren. Volgens deze regeling werd in 1515 de schoone toren onzer kerk door de landlieden gebouwd, terwijl de nieuwe kerk, die in 1830 werd getimmerd, uit allerhande subsidiën, bijdragen en ondersteuningen is tot stand gekomen. Door de tienden af te schaffen en de kerkelijke goederen te verkoopen heeft de fransche Republiek noodzakelijk op dit punt een geheel andere toestand in het leven geroepen. Naast de kerk lag het kerkhof, waarop elke familie der parochie haar afzonderlijk plekje grond ter begraving harer leden, ter beschikking had, gekenmerkt door een of meerdere kruisen der familie met inschriften. Ook dit gebruik hebben de Franschen afgeschaft, zoo dat nu alle lijken van oud en jong, rijk en arm, naar rij en rangregeling, moeten begraven worden. Ook in de kerk werd begraven op het koor bevond zich de begraafplaats der pastoors en der overige geestelijken van het dorp en daar waar de Heer der plaats inwoonde, werden de leden dezer adellijke familie op het koor voor het Hoogaltaar begraven. De dorpsheeren bezaten ook het recht van een gestoelte op het koor te mogen plaatsen, voor hun gebruik gedurende de kerkdiensten, en de pastoor moest hun op de zondagen voor de Hoogmis het wijwater toereiken met den kwast, vooraleer de gemeente daarmede gesprenkt werd. In de overige gedeelten der kerk werden de voorname leden der parochie, tegen betaling, ter aarde besteld.

Buiten de kerk waren in onze streken ook kapellen en kruisen geplaatst langs den weg. Deze stonden meestal daar, waar twee wegen zich kruisten en werden opgericht tot aandenken aan het lijden van den Zaligmaker der wereld. De kruisen, die zich niet op kruiswegen bevonden, duidden meestal aan, dat daar ter plaatse een doodslag of een groot ongeluk had plaats gehad. De eerste soort kruisen waren van hout en stonden onder een prieel van linden, de tweede soort was van steen en voorzien van een inschrift, het ongeluk, wat had plaats gehad, omschrijvende. De kapellen in het veld stonden in betrekking met de talrijke processiën die voor de fransche republiek op de dorpen plaats hadden. Zoo word voor deze kapellen door den pastoor, op St. Marcus en de Kruisdagen, Gods zegen over de te velde staande vruchten der aarde afgebeden, en bij gelegenheid der groote processie van het H. Sacrament dienden zij tot rustplaatsen.

Sacramentsprocessie bij Asselt omstreeks 1930

Deftig werden zij bij gelegenheid der H. Sacraments processie opgeknapt; de jonge meisjes brachten bloemkransen en versierden het altaar en het binnengebouw; de jongelingen haalden groene takken, die langs den weg geplant werden. Overal waar de processie voorbijtrok werden de huizen versierd, de straten gelijk gemaakt, kronen en kransen gehangen boven den weg, eerebogen opgericht en de grond met zand en bloemen bestrooid. Bloemen en brandende kaarsen werden voor de vensters geplaatst. Bij die gelegenheid was het kermis in het dorp. De schutterij "trok op" en voegde zich gewapend bij de processie als eerewacht, vreugdeschoten werden gelost, en de fanfare-muziek, bestaande uit jonge lieden uit den omtrek, speelde hare schoonste stukken, bij elke kapel.

Zuid-Limburgs schuttersfeest
omstreeks 1930

Deze plechtige processie, gemeenlijk "de Bronk" genoemd, trok over het gehucht Gracht, langs den Hagendoorn naar Groot-Doenrade, bezocht de slotkapel van Klein-Doenrade en keerde over de buurt Ophoven naar Oirsbeek terug.
Ten twaalf ure voormiddag was de stoet wederom in de kerk; een laatste gebed werd verricht, en de landman trok aangenaam aangedaan door de plechtigheid van den dag zich in zijn huis terug, waar hij met zijne genoodigde gasten en vrienden aan de kermis-tafel ging aanzitten. Zoo werd bij onze voorouders het goede, het vrome, het nuttige en het aangename op de schoonste wijze vereenigd.

Algehele inleiding Kleding Eten en drinken
Het boerenhuis De inrichting van huizen Vermaak en volksgebruiken
Post Landbouw School
Kerk Rechtspraak De vilder
Geneeskunst Belastingen De Oostenrijkers

 Ziet u slechts 1 pagina?
klik hier voor de volledige website
"Voorouders uit Midden-Limburg"