Roermond 1550-1716 door Jos Habets

GEBEURTENISSEN OP GODSDIENSTIG EN STAATKUNDIG GEBIED IN HET OVERKWARTIER VAN GELDERLAND, SEDERT DE OPRICHTING VAN HET BISDOM TOT HET BEGIN DER XVIIIde EEUW.

Inleiding 1540-1566 1566 1567-1572
1572 1572-1632 1632-1637 1637-1716

1572-1632 Roermond Spaans

Den 26 Augustus trok de Prins van Oranje aan het hoofd van zijn leger, de Maas over, om de stad Bergen in Henegouwen, die door Alba belegerd was, te ontzetten. Daar zulks mislukte, keerde hij naar Gelderland terug en kwam den 6 October te Roermond aan; hij nam daaruit het garnizoen met zich en dankte zijne troepen te Orsoy af. De burgemeester van Roermond, die naar Maastricht was gevlucht, schreef den 8 October aan Alba : "Les ennemys ont laissé la ville fort saccagée et pour cela on n'a envoyé nuls soldats par delà, puisqu'il n'y a point à recouvrir un morceau de pain, demeurant seulement les murailIes autour de la ville."(1)
Deze rampzalige toestand der stad belette evenwel niet, dat de Spanjaarden reeds den 12 October de verlaten veste in bezit namen. Zoo als licht te denken valt, waren, na de verovering door den Prins, vele predikanten achter de Staatsche vendels de stad binnen gekomen, met het doel om het volk op hunne zijde te krijgen. Deze waren allen, bij het verlaten der stad door den Prins, mede vertrokken. Een hunner echter, Hendrik Dibbets, zoo verhaalt de sage,(2) had zich verlaat, en toen de Spanjaarden naar Roermond terugkeerden, was hij nog in de stad aanwezig. Toen nu de Soldaten zijn huis onderzochten, kroop hij, met behulp zijner vrouw in eene kist, daarna nam hij, als metselaar gekleed, de vlucht en toog naar Duisburg, waar hij in 1613 overleed.

(1) Sivré, Provinciale Almanak voor Limburg van 1887, p. 217.
(2) Grambusch, Staat der gereformeerde kerken in het Opperkwartier van Gelderland, p. 9, en Geldersche Volksalmanak, jaargang 1853, p. 93.

Den 29 November 1573 moest de hertog van Alba zijn ambt nederleggen; hij werd opgevolgd door don Louis de Requesens, die den 8 September 1574 vijf Compagnien Duitschers, te samen 1600 man sterk, in de stad plaatste. Deze werden aangevoerd door Blasius von Vegersheim, een luitenant van den kolonel von Polweiler.
In de jaren 1575 en 1576 had Lindanus reden van ontevredenheid over den ongodsdienstigen toestand der stad ; hij reikte omtrent dit punt eene Memorie of Status Religionis aan het hof van Gelderland over, waarin hij bitter klaagde, over de houding van den magistraat in zake van godsdienst. De vroede mannen gaven volgens zijn oordeel, den ketters te veel toe en zij bemoeiden zich met zaken die niet tot hun gebied, maar wel tot dat van het bisschoppelijk officialaat behoorden en waren nalatig in het straffen van overspel, bloedschande en concubinaat. Verder klaagde hij, dat zij geene zorg droegen voor de viering der zon- en feestdagen; dat ze niets deden ten voordeele van kerken, hospitalen en andere christelijke instellingen.
De magistraat verdedigde zich met veel vuur en hield vol, dat het straffen van overtredingen der leeken in zaken van godsdienst in verscheidene gevallen tot de burgerlijke rechtbanken en niet tot het bisschoppelijk officialaat behoorde. Dit punt, bizonderlijk in betrekking tot de huwelijkszaken en het straffen met geldboeten, bleef gedurende negentig jaren een onderwerp van twist. Het werd eerst in 1663, onder de regeering van bisschop d'Allamont, beslecht.(3) Dit zij in het voorbijgaan hier aangestipt.

(3) FRANQUINET, Glanes historiques, in de Publ. etc. du Limb., XIV, p. 160.

Eenige nadere bizonderheden uit de memorie van den bisschop en het antwoord van den magistraat van Roermond, zullen hier hunne gereede plaats vinden. Lindanus had in 1575 te Roermond twaalf personen opgeteekend als met ketterij behept; de raad beweerde, dat de meesten hunner bekeerd of uit de stad gevlucht waren. Gedurende den Paaschtijd van dat jaar waren, volgens den bisschop, wel 600 communicanten minder, dan het jaar te voren; de magistraat echter betoogde, dat in 1574 er meer communicanten waren geweest, deels omdat er toenmaals te Roermond een groot garnizoen lag en deels omdat er toen veel menschen in de stad waren, die thans wegens de heerschende pest en de voortdurende armoede waren vertrokken. De bisschop klaagde verder, dat eenige verdreven Protestanten, zelfs eenige streng vervolgde Anabaptisten, zich verstoutten in de stad te verschijnen en in het geheim hunne "conventikels" te houden. Daar waren ook nog lieden, die den spot dreven met de priesters, wanneer deze het H. Sacrament naar de zieken brachten, anderen, die vleesch in den vastentijd gebruikten; daar waren herbergiers, die op de vigiliedagen, op de vasten- en zaterdagen, zelfs bij openbare maaltijden, bij kinderdoop, partijen en huwelijken vleesch ter, tafel brachten. Daar waren er, ook, die slechte, verboden boeken lazen, die de feestdagen niet vierden en de bedienaren en ambtenaren van den bisschop met bespotting vervolgden.
De magistraat trachtte ook deze klachten te ontzenuwen, althans zooveel mogelijk de burgerij te beschermen.(4) Verdere bizonderheden over dit onderwerp zijn ons echter niet bekend.

In 1577 had de stad Roermond een nieuw beleg te onderstaan van de Staatschen, onder aanvoering van den graaf van Hohenlohe, dat evenwel geheel mislukte.(5) Hohenlohe brak in den avond van den 3 Januari 1578 het beleg op. Bij de Unie van Utrecht in 1579 gingen, zooals wij zagen, de drie Kwartieren van Neder-Gelderland tot de Vereenigde Staten over. Roermond en het geheele Overkwartier bleef aan Spanje getrouw en werd sedert dien Spaansch Gelderland genoemd, waarbij ook Venloo gevoegd werd, nadat het zich in 1586 aan den herzog van Parma had overgegeven. In 1594 werd de stad nogmaals door de Staatschen belegerd, onder aanvoering van Philips van Nassau,(6) doch weer zonder gevolg. Nu kreeg de stad een lang tijdperk van vrede.

(4)Publ. etc. du Limb., XIV, p. 173-174.
(5) Sivré, Provinciale Almanak voor Limburg van 1887, p. 224.
(6) Jongere broeder van Willem Lodewijk van Nassau, den stadhouder van Friesland, zoon van Jan I, den broeder van den Zwijger, overleden 1595.

Omstreeks het jaar 1598 kwam koning Philips tot de overtuiging, dat het wenschelijk was voor de hem getrouw gebleven Nederlanden, dat daar de vorst zelf resideerde. Hij nam toen het besluit om de Nederlanden van de Spaansche monarchie af te scheiden, en België, als afzonderlijke Staat, bij wijze van huwelijksgift te schenken aan zijne dochter, Clara Eugenia, die met den aartshertog Albert van Oostenrijk in het huwelijk trad. Bij akte van 6 Mei 1598 stond de koning werkelijk de souvereiniteit over de Nederlanden af en kort daarop werden de aartshertog en zijne gemalin te Brussel ingehuldigd. Deze sloten den 9 April 1609 met de Staten der Vereenigde Provinciën een vredesverdrag, hetwelk algemeen bekend is onder den naam van het Twaalfjarig Bestand. Dit bracht, na een tijdperk van veertig jaren oorlog, eindelijk eene verpoozing.

 Ziet u slechts 1 pagina?
klik hier voor de volledige website
"Voorouders uit Midden-Limburg"