De Republiek I

Inleiding

De Zuidelijke Nederlanden, waaronder ook Limburg, zijn al vanaf tijden voor de tachtigjarige oorlog tot en met de Franse tijd, een speelbal geweest van de politieke belangen van diverse grootmachten. Als belangrijkste moeten genoemd worden De Republiek der zeven verenigde Provinciën, Oostenrijk, Pruisen en later in steeds belangrijker mate ook Frankrijk. Het gebied was slechts een buffer, een gebied dat gebruikt werd om oorlogen uit te vechten en handelsbelangen van de grote partijen veilig te stellen. Een van de grootmachten van die tijd was de Republiek van de Zeven Verenigde Provinciën. De economische en politieke belangen van de wereldmachten worden nu beschreven, gezien vanuit deze Republiek. Wat hier staat is grotendeels gebaseerd op het boek "De Republiek" van Jonathan I. Israel. Het eerste deel begint met een inleiding vanaf ongeveer 1200 en loopt tot het einde van de tachtigjarige oorlog in 1648. Het tweede deel gaat daarna verder en eindigt bij het einde van de Republiek in 1806, als Lodewijk Napoleon tot koning wordt gekroond.

De periode voor de Spaanse tijd: 1200-1515

1200-1425

In de veertiende eeuw waren de zuidelijke delen van de Lage Landen, met name Vlaanderen, veel verder ontwikkeld dan het noorden. Samen met Noord-Italië waren de Zuidelijke Nederlanden het meest verstedelijkte gebied van Europa, met als grootste steden Gent, Brugge, Brussel en Leuven. Noord- en Zuid-Nederland werden gescheiden door de grote rivieren, die een grote barriëre vormden. Zuid-Nederland was veel meer gericht op Frankrijk en de rest van Europa, Noord-Nederland vooral via de hanze op Noord-Duitsland. Toen in Holland de polders ontgonnen werden bleek hier de landbouw op de kleigrond zeer lucratief en dat maakte dat Holland snel in macht begon toe te nemen. In 1256 ging Zeeland over in Hollandse handen. Het graafschap Holland annexeerde daarna rond 1280 West-Friesland en probeerde van daaruit invloed in Friesland te gaan uitoefenen. Zo was in de Noordelijke Nederlanden Holland al vroeg de dominante provincie. Toen Holland in 1400 volledig getuigde zeeschepen ontwikkelde gingen ze langzaam de Noordzee beheersen: voor het vervoer van graan en hout (Oostzeegebied) en zout (Frankrijk en Portugal) en de vangst van haring. De oostelijke provincies sloten als antwoord via de hanzebond innige verbonden met bijv. Lübeck. In Holland zoals ook elders ontstonden steeds meer conflicten tussen stad en adel en in 1350 leidde dat tot de zogenaamde Hoekse en Kabeljauwse twisten. Een groep van oude edelen (de Hoeken) werden opzij gezet ten gunste van families die sterke banden met steden (behalve Dordrecht) hadden: de Kabeljauwen. Deze strijd duurde maar liefst tot rond 1500! Ook binnen de gilden ontstonden rivaliserende partijen: in Leiden en Gouda bijv. kozen de wevers voor de Hoeken, maar de textielhandelaars steunden de Kabeljauwen.

Bourgondische tijdperk, 1425-1515

Tot 1425 was er een vrijwel complete scheiding tussen Zuid- en Noord-Nederland. Met de dood van de laatste onafhankelijke graaf van Holland kwam hieraan een einde, want hertog Philips van Bourgondië werd toen de nieuwe heerser van Holland en Zeeland. Deze Bourgondiërs hadden achtereenvolgens al allerlei gebieden geannexeerd: Brabant en Limburg in 1404 (Brabant was een groot gebied welk zich uistrekte tot en met het huidige Noord-Brabant en met Brussel als hoofdstad, Limburg was toen een graafschap in de Ardennen welk zich uitstrekte tot net aan de huidige Nederlandse grens), Namen 1421, Henegouwen 1428, Holland en Zeeland 1425, Luxemburg 1451 en als laatste Gelre in 1473. Het zwaartepunt van dit grote hertogdom lag evenwel in het zuiden met als hoofdstad Brussel. Tot omstreeks 1450 waren de steden van Holland behoorlijk democratisch georganiseerd: aanvankelijk werden de burgemeesters nog gekozen uit een breed college van kiesmannen die voortkwamen uit de gilden. Maar door bemoeienis van de hertog met de stadsbesturen veranderde dat en werden de burgemeesters voortaan door de vroedschap zelf gekozen. De vroedschap werd voor het leven benoemd uit een patriciaat van welgestelden en het werd daarna ook erfelijk. Deze situatie blijft feitelijk tot aan het Napoleontische tijdperk zo.
De Bourgondische staat bereikte het toppunt van zijn macht onder Karel de Stoute (1467-1477). De steden werkten samen via een provinciale statenvergadering, maar Karel de Stoute liet tijdens dergelijke vergaderingen zien wie er echt de baas was. Hij breidde het leger uit om meer gebieden te kunnen veroveren en legde meer belasting op. In 1477 sneuvelde Karel de Stoute in de veldslag tegen de Zwitsers bij Nancy. Daarmee ontlaadden alle frustraties van de diverse voormalige gewesten zich. Haar opvolgster, Maria van Bourgondië, werd onder Vlaamse druk gedwongen om het "Groot Privilege" van 1477 te ondertekenen, waarmee de statengeneraal van de Bourgondische Nederlanden het recht kregen zo vaak bij elkaar te komen als dat ze dat wensten en werd er paal en perk gesteld aan de willekeurige belastingheffingen van het centrale gezag. Ook mochten er geen troepen meer op de been worden gebracht zonder toestemming van de Staten-Generaal. Holland en Zeeland waren overigens nauwelijks geïnteresseerd in samenwerking met Vlaanderen en hadden feitelijk ook bijna geen aandeel in het tot stand komen van het Groot-Privilege. Onder druk van Holland en Zeeland werd er nog een tweede "Groot Privilege" uitgevaardigd door Maria van Bourgondië waarbij "vreemdelingen" (Vlamingen en Brabanders) werden uitgesloten van posten in bestuur en rechtspraak in deze provincies.

Maria van Bourgondië trouwde met Maximiliaan van Habsburg (1459-1519). Toen Maria in 1482 overleed regeerde hij als regent. Hij stuurde aan op conflicten met Frankrijk. Maar ook intern kwamen er steeds meer opstanden. In Holland namen Hoekse opstandelingen Rotterdam, Woerden en Geertruidenberg in. Rotterdam werd door uithongering gedwongen tot overgave (1489). Ook in Vlaanderen pleegden steden verzet. In 1492 gaf als laatste stad Gent zich weer over. In Gelre was de opstand succesvoller. Karel van Egmond, of Karel van Gelre zoals hij bekend werd, leidde in 1491 succesvol met Franse steun een opstand. De steden en lage adel schaarden zich achter Karel. In 1504 probeerde Philps de Schone, de zoon van Maximiliaan met een complete invasie Gelre weer binnen de Habsburgse machtssfeer te brengen, maar zonder succes. Zijn vader Maximiliaan was in augustus 1493 terug naar Oostenrijk geroepen om zijn vader op te volgen als keizer van het Heilige Roomse rijk (deze keizer werd steeds voor het leven gekozen door de diverse Duitse staten en dit ambt is meestentijds ook gedurende de volgende eeuwen aan een Oostenrijkse Habsburger toegevallen). Zijn opvolger, zoon Philips de Schone draaide de meeste priviliges die de Staten-Generaal hadden gekregen weer terug. In 1498 onderwierp Albrecht van Saksen Friesland. Dit cadeautje mocht hij zich van Philips toe-eigenen vanwege zijn verdiensten bij het onderdrukken van de Vlaamse opstand. Friesland kreeg vervolgens een vergelijkbaar bestuur als Holland en Zeeland. Toen vroeg Groningen hulp aan Karel van Gelder, bevreesd om de volgende ingelijfde provincie te worden. Deze viel vervolgens niet alleen Groningen binnen maar ook Friesland en nam de hele provincie in, behalve Leeuwarden. Bevreesd vertrok George, de opvolger van zijn vader Albrecht en droeg Friesland over aan de latere Karel V (toen nog Karel van Luxemburg)

Spaanse Tijd 1515-1568

Karel V

Toen Karel V in 1515 tot heerser over het Habsburgse rijk was uitgeroepen bracht hij een leger op de been en trachtte hij Groningen en Friesland terug te veroveren. Dat lukte maar zeer ten dele door de felle weerstand van de Geldersen. Tijdens de winter van 1515-1516 werd de Hollandse scheepvaart ernstig ontwricht door gewapende Friese schepen.

In 1517 ging Karel de V naar Spanje om zijn Spaanse erfenis in ontvangst te nemen en hij plaatste de Nederlanden onder regentschap van zijn tante, Margaretha van Oostenrijk. In deze periode verslechterde voor het eerst de relatie van de hoge adel met de Habsburgers. Karel schreef haar vanuit Spanje brieven dat ze meer respect voor de adel moest betrachten en hun moest raadplegen bij belangrijke beslissingen. Friesland was verdeeld in een groep die samen met Gelre alle Spaanse en Hollandse invloeden bestreed. In 1517 verhevigden de zogenaamde Vetkopers en Gelderlanders hun aanvallen op schepen in de Zuiderzee terwijl een Friese vloot in Holland landde en een fors gebied plunderde, van Medemblik tot aan de muren van Amsterdam. In 1523 viel een machtig leger vanuit Holland Friesland binnen en brak het laatste verzet. In 1525 kwamen de Utrechtse gilden in opstand. Ze installeerden een nieuwe raad en beperkten de privileges van de geestelijken. In 1527 ging ook Karel van Gelder zich met het conflict bemoeien en hielp mee om het gezag van de bisschop van Utrecht, die zowel geestelijk als wereldlijk heerser was, te doen instorten. Ook wilde hij Overijssel onderwerpen, maar dat mislukte volledig. Ook daar was het gezag van de bisschop van Utrecht verdwenen, maar de steden en edelen stelden zich liever onder Karel V dan onder Karel van Gelre. In 1528 ondernam Maarten van Rossem als bevelhebber van Karel van Gelder een plundertocht door Zuid-Holland. Dat gaf de doorslag. Holland formeerde opnieuw een troepenmacht en verjoeg nu de Gelderse troepen uit Utrecht. In 1528 had Karel van Gelre alleen nog zeggenschap over Gelderland zelf en over Groningen en Drente. Vanaf 1530 werd de aandacht van Karel V verlegd naar Italië en Frankrijk. Landvoogdes Margaretha overleed in 1531 en werd opgevolgd door Maria van Hongarije. Hertog Karel van Gelre overleed in 1538 zonder erfgenaam en werd opgevolgd door de hertog Willem van Kleef. Deze was al hertog van andere naburige domeinen. Kleef, Mark, Berg en Gulick waren nu in een klap met Gelre verenigd en er dreigde een grote staat ten oosten van Bourgondië te ontstaan. Deze nieuwe hertog werd bovendien Luthers en het gevaar was groot dat hij snel bondgenoten zou kunnen vinden bij naburige Lutherse hertogdommen. Daarom rukte in 1542 de keizer met een Duits leger vanaf Bonn langs de Rijn op en versloeg hem definitief.

Verdrag van Venlo 1543

Met het verdrag van 1543 (verdrag van Venlo) moest Gelre de soevereiniteit afstaan, de overige hertogdommen (Gulick, Kleef, Mark en Berg) bleven zelfstandig. Karel V was inmiddels bezig geweest met allerlei bestuurshervormingen. Er kwamen nieuwe centrale bestuursinstellingen: een hoog adviescollege (raad van state) een raad van Financiën en een geheime raad. (deze drie raden bleven tot 1788 in de zuidelijke Habsburgse Nederlanden bestaan). De voornaamste vertegenwoordigers van de provincies waren de stadhouders. Sommige provincies hadden dezelfde stadhouder (bijv. Zeeland, Holland en Utrecht) De eerste stadhouder van deze provincies was René van Chalon, zoon van Hendrik van Nassau, geboren in Breda. Toen in 1543 Gelre werd veroverd door Karel V werd René van Chalon ook stadhouder van dat gebied. Een jaar later sneuvelde hij in Frankrijk. Behalve stadhouders had je statenvergaderingen (bijeenkomsten van afgevaardigden van adel en steden van provincies) en bijeenkomsten van de statengeneraal (afgevaardigden van de provincies). De steden werden bestuurd door een vroedschap (magistraat).
Vlaanderen en Brabant waren verreweg de rijkste provincies van de Lage Nederlanden in 1543. Zij droegen ook de zwaarste bijdragen in belasting. Maar ze weigerden steevast dat het geld gebruikt werd voor zaken benoorden de rivieren. Wel mocht het gebruikt worden voor militaire versterkingen in Artesië, want deze provincie beschouwde men als een buffer tegen Frankrijk. Ten noorden van de rivieren was het Holland dat steeds meer een overheersende positie probeerde in te nemen t.o.v. de noordelijke en oostelijke provincies. En dat lukte steeds beter, met name ook door de grote verdeeldheid die er steeds was binnen de andere provincies. In Groningen stonden stad en platteland vrijwel voortdurend tegenover elkaar en ook elders waren er voortdurend elkaar bevechtende partijen. Een prille bindende factor in Holland was de "Bataafse mythe", waarbij de Romeinse verhalen over het dappere en vrijheislievende Bataafse volk werden aangehaald, en Hollanders (Aurelius) zich er op lieten voorstaan afstammelingen te zijn van dit volk. Maar Geldenauer, een Gelderlander betoogde dat niet Hollandia, maar Geldria de woonplaats van de Batavieren was. Opvallend ook m.b.t. de latere opstand, is dat Holland claimt als voorvechter van vrijheid de leider van de opstand te zijn, Gelderland doet hetzelfde door te wijzen op het feit dat zij als enige provincie tot 1543 in staat was weerstand te bieden aan de Spaanse overheersing. In 1548 werd door de Staten-Generaal van de 17 provinciën en de Duitse rijksdag de zogenaamde "Pragmatieke Sanctie" afgekondigd. Hierin werden de zeventien Provinciën erkend als een afzonderlijke staatkundige eenheid en werd het beginsel geformuleerd dat de soevereiniteit tot in eeuwigheid zou overgaan op de erfgenamen van de keizer. Het document probeerde tevens de toekomstige betrekkingen van deze 17 provinciën en de rest van het Heilige Roomse Rijk te regelen. (Alle duitse vorstendommen waren zeer zelfstandig maar hadden op een punt een band: ze kozen gezamenlijk een keizer en vormden zo het zogenaamde Heilige Roomse Rijk. Deze keizer was meestal de keizer van Oostenrijk). Alle gewestelijke vergaderingen en hoge gerechtshoven van de Provinciën bekrachtigden het document. Het gevolg was dat de jarenlange verdeeldheid en onrust tussen diverse groeperingen nu in een klap ophield te bestaan en het land snel veranderde in een meer rustige en stabiele omgeving. De centrale regering trachtte via compromissen de strijdende groepen in een streek aan zich te binden. Het minst slaagde men daar nog in in Groningen, waar allebei de groepen na toezeggingen een sterke invloed bleven houden maar de vetes waren daarmee nog niet de deur uit. In totaal stelde Karel V in de Noordelijke Nederlanden drie stadhouders aan: een voor Holland, Zeeland en Utrecht, een voor Friesland, Groningen, Drente, Overijssel en Lingen, en een voor alleen Gelderland (met zijn vier kwartieren). In Gelderland werd een hof ingesteld te Arnhem, met aan het hoofd een kanselier, die tevens diende als plaatsvervangend stadhouder. Maar tegelijkertijd bleef met name Gelderland relatief instabiel. Vele graven zagen hun invloed tanen. Waar ze voorheen in hun kleine gebieden behoorlijk hun eigen koninkrijkje hadden kunnen stichten werden ze door de nieuwe regels van het centrale gezag steeds meer beperkt. De Graven van den Berg uit 's Heerenbergh bleven nog jaren hun eigen munten slaan. En steeds meer graven sloten zich aan bij het nieuwe Gereformeerde geloof.

De Reformatie

De 17 Provinciën vielen kerkelijk meest onder het aartsbisdom van Keulen, en waren verdeeld in 5 bisdommen: Atrecht, Kamerijk (behorende bij aartshertogdom Reims), Doornik, Luik en Utrecht. Een deel van deze bisdommen viel bovendien buiten de 17 Provinciën. De Noordelijke Nederlanden vielen grotendeels onder het bisdom Utrecht, deels onder het onafhankelijke Luik en het grootste deel van Groningen en een deel van Friesland viel weer onder Münster. Nijmegen viel rechtstreeks onder Keulen, Westerwolde viel onder Osnabrück. Kortom een grote lappendeken. Karel V beviel dit niet en hij streefde naar reorganisatie. Vooral de zeggenschap van Luik over een vrij aanzienlijk deel van zijn nieuwe gebied was hem een doorn in het oog. Maar de paus verleende in eerste instantie geen medewerking aan dergelijke reorganisaties. De bisschoppen in deze gebieden kwamen allemaal uit adellijke families en hadden een sterk wereldlijke inslag. De parochies waren uiterst slecht georganiseerd en berustten op achterhaalde situaties van de 12e eeuw, nog voor de echte opkomst van de steden. Gebrek aan kerkelijke tucht en veelvuldige absentie van geestelijkheid waren schering en inslag. Op het platteland hield naar schatting 20 tot 25% van de geestelijken er een concubine op na. Overal waren talrijke kloosters, met uitgestrekte grondbezittingen. Zij waren ook vertegenwoordigd in de staten, waarbij hun macht vooral was gebaseerd op hun grondbezit. Na opkomst van het humanisme versterkte ook de kritiek op de geestelijkheid zich. Erasmus maakt in 1525 melding van de algemene antipathie tegen monniken onder brede lagen van de bevolking van Holland, Zeeland en Vlaanderen. De grote aandacht voor Jeroen Bosch (1450-1516) in zijn schilderijen voor hebzucht van monniken, zonden van nonnen en losbandigheid van biechtvaders mag ook illustratief genoemd worden. Luthers invloed begon ook al vrij vroeg. Erasmus maakt melding vanuit Antwerpen dat in 1519 Luthers werken overal in de Lage Landen gedrukt worden. Twee jaar later vaardigt Keizer Karel vanuit hetzelfde Antwerpen plakkaten uit met verboden tot lezen en drukken van al de geschriften van Luther en diens volgelingen. Hierop volgen openbare boekverbrandingen. In 1522 beveelt de vroedschap van Leiden dat alle Lutherse teksten moeten worden ingeleverd. In 1524 triomfeerde de Reformatie al in delen van Duitsland, met name Bremen en Oost-Friesland. In 1522 werd de inquisitie ingesteld met als eerste slachtoffers twee Augustijner monniken uit 's Hertogenbosch die in Brussel op de Grote Markt werden verbrand. In 1527 werd de eerste vrouw in den Haag verbrand. In 1522 merkte de rector van de Latijnse school in Delft op, dat de meesten hun protestantse sympathieën voor zich hielden en dat de stad vergeven was van huichelarij. De enige stroming in de Reformatie die bewust militant werd was het Anabaptisme. Felle Wederdopers uit Haarlem en Leiden wisten in Münster zo'n beroering te wekken dat ze het gezag over de stad in 1534 overnamen en iedereen uitwezen die zich niet voor de tweede keer wilde laten dopen. Van daaruit werden wederdopers vanuit de wijde omtrek opgeroepen om naar Münster te komen en daar het tweede Jeruzalem te stichten. De meesten bereikten de stad niet door ingrijpen van overheden. Toch hielden de bezetters 18 maanden stand. In Amsterdam, waar zo'n 3000 Wederdopers woonden, was in 1534 een incident waarbij een groep Anabaptisten naakt door de straten rende, met zwaarden zwaaide en de goddelozen ermee bedreigden. De schutterij wist er snel een einde aan te maken. In 1535 was er een eerste beeldenstorm van Anabaptisten in een klooster bij Bolsward. Na de val van Münster vielen de Anabaptisten uit elkaar in gewelddadige en meer pacifistische groeperingen, met bij de laatste als belangrijkste vertegenwoordiger Menno Simons. Vanaf 1540 kreeg deze groep veel aanhang in Holland, Utrecht en Overijssel, en zelfs vaste voet in Friesland en Groningen. Menno Simons had zich aanvankelijk tot het Lutheranisme bekeerd, daarna tot Zwingli en tot slot werd hij Anabaptist. Niettemin bleef hij nog enige tijd Katholiek pastoor van Witmarsum in Friesland. Hij keerde zich fel tegen de gewelddadigheid in Münster. Vanaf 1536 brak hij volledig met de Katholieke kerk. Vanuit talrijke publikaties, geschreven in eenvoudig Nederlands, wist hij veel mensen te bereiken. Tussen 1522 en 1565 werden in Antwerpen 161 personen terecht gesteld, vanwie 6 Lutheranen, 12 Calvinisten en 139 Doopsgezinden. Intussen ontstonden meer sprituele stromingen, die stelden dat het geloof iets was dat niet van buiten af opgelegd kon worden, maar vanuit de bijbel naar binnen toe verworven moest worden. Een van de belangrijkste vertegenwoordigers was Coornhert. In 1566 wist hij een beeldenstorm in Haarlem, waar hij toen woonde, te voorkomen. Andere spirituelen als Albada richtten een gemeenschap, "het Huys der Liefde" op. Coornhert sloot zich daar niet bij aan omdat hij het te hiërarchisch vond en de leiders te veel gefixeerd op hun eigen persoonlijkheid.

Tijdens het Concilie van Trente werd opnieuw een reorganisatie van de bisdommen in de Nederlanden voorgesteld. Deze plannen werden door Philips II, de opvolger van Karel V uitgewerkt en in 1559 werden ze van pauselijke goedkeuring voorzien. Dit in een nieuwe poging om de afbrokkeling van de Katholieke kerk in te dammen. Een opvallende maatregel was daarnaast het verplichte kerkbezoek. De staten van Holland kregen tot hun ontsteltenis in 1564 het regeringsvoorstel dat iedereen elke zondag naar de kerk moest gaan. Iedereen die 4 maanden achter elkaar niet naar de kerk was geweest zou worden verbannen en alle bezittingen zouden worden geconfisceerd.

In 1544 ontstond in Emden (Duitsland, Oost-Friesland) de zogenaamde confessie van Emden. Dit op Calvinistische leest geschoeide document werd een van de belangrijkste modellen voor de latere Gereformeerde kerkeraden en de Gereformeerde leer in de Nederlanden. In de jaren 50 van de 16e eeuw waren de Nederlandse vluchtelingengemeenten in Duitsland het bolwerk van de Gereformeerde beweging voor het geheel der Nederlandse gewesten. Naar mate haar leer duidelijker omlijnd werd werd deze Oostfriese kerk ook onverdraagzamer: de nog aanwezige Katholieke priesters werden in 1557 uitgewezen. Emden groeide spectaculair door de grote aantallen vluchtelingen en de toch al nauwe banden tussen Emden en de Nederlandse kust werden daardoor nog meer aangehaald. Na 1559 kreeg het Calvinisme in de Lage Landen een nieuwe impuls door de snelle opkomst van het Calvinisme in Frankrijk en Engeland. Vooral in Vlaanderen en Brussel ontstonden talloze ondergrondse gemeenten. In de zestiger jaren verslapte de greep van het Habsburgse bewind op de gewesten steeds meer, wat ondermeer tot de diverse beeldenstormen leidde, met als hoogtepunt 1566.

De naderende opstand, Philips II

Een tweede heel belangrijk punt in relatie met de opstand was de belastingdruk, die vanaf 1552 toenam door de oorlogen van de Spanjaarden met Frankrijk. Met name in de pas geannexeerde gebieden Friesland, Overijssel en Gelderland weigerden de staten systematisch de hogere belastingen te betalen. In die tijd (1556) droeg Karel V de regering over aan zijn zoon Philips II. De financiële nood van de Kroon was toen zo hoog dat hij de ongehoorde bede van 3 miljoen gulden vroeg, op te brengen via de zogenaamde honderdste penning. Onder aanvoering van Brabant weigerden de gewesten dit. Uiteindelijk gaven ze in 1558 toe, maar onder allerlei voorwaarden, onder meer dat de inning over negen jaar zou worden uitgesmeerd en beheerd door de staten zelf. Halverwege Brussel en Parijs, bij St. Quentin, versloeg het Spaanse leger de Fransen, waardoor koning Hendrik II van Frankrijk gedwongen werd vredesvoorwaarden te accepteren. Hiermee was de oorlog met Frankrijk voorlopig ten einde. Philips keerde terug naar Spanje en liet Margaretha van Parma achter als landvoogdes. Een van de vooraanstaande edelen in die tijd in Brussel was Willem van Oranje. Hij was tot op dat moment een energiek voorstander van het koninklijk beleid geweest en had altijd zeer in de gunst van de keizer gestaan. Hij had ook aanzienlijk bijgedragen aan de oorlog tegen Frankrijk. Philips II benoemde hem dan ook tot stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht. In 1561, het jaar dat Willem van Oranje trouwde met de Lutherse Anna van Saksen, groeide de spanning tussen hem en Philips II. In zijn brieven aan Philips beleed hij nog zijn openlijke trouw aan de Katholieke kerk. In dezelfde tijd begonnen diverse edelen, vooral ten noorden van de rivieren, hun openlijke sympathie voor het Gereformeerdendom uit te spreken. (bijv. Culemborg, Borculo-Lichtenvoorde en Batenburg). Een deel van hen begon oppositie te organiseren tegen de nieuwe bisdommen-indeling die door Philips II was georganiseerd. Deventer, Zwolle en Kampen organiseerden vastberaden een campagne, waarbij de nieuwe bisschoppen werden voorgesteld als ketterjagers en inquisiteurs. In den Bosch werden vrijelijk spotdichten en toneelstukken geproduceerd waarin de draak werd gestoken met de kerk en geestelijkheid. De raad van State adviseerde Philips de ketterplakkaten te matigen maar vanuit zijn paleis in Segovia verwierp hij dit. Op 5 april 1566 kwamen zo'n 200 edelen van de Lage Landen onder leiding van Brederode bijeen, verschaften zich toegang tot Margaretha van Parma in Brussel en boden haar het smeekschrift der edelen aan waarin min of meer geëist werd dat de inquisitie werd afgeschaft met dreiging van opstand. Deze smeekbede werd in het Duits en Frans vertaald en overal verspreid.

Op drie april stuurt de prins van Oranje vanuit Antwerpen naar Brussel Hendrik van Brederode, Lodewijk van Nassau, van Berg en van Culemborg met nog 500 voortreffelijke edellieden, om het verzoek te presenteren en dit met alle beleefdheid aan de landvoogdes over te geven, dat de inquisitie wordt opgeheven en de wreedheid van de edicten van Karel V gestopt worden. En om uiterlijk de getrouwheid aan de majesteit te bewijzen, droeg ieder een afbeelding van de koning in goud gegoten om zijn hals met aan de andere zijde twee handen. Op beide kanten de inscriptie: "fidels au roy iusques a la besace" id est "fideles regi usque ad manticam." Intussen waren de baarden tot het vel kaal afgeschoren, alleen tussen neus en lippen waren ze geschoren op de manier van de Turken, en ze droegen "lazarus kleurige", asgrauwe habijten. Tegelijk hadden ze schoteltjes van zilver of hout met de tekst: "viue le gueux". Sommigen droegen aan hun hoeden een vossestaart. Nadat de hertogin met hen over wetten en de staeten had gecommuniceerd antwoordde zij dat ze alles zou overbrengen aan zijne majesteit. Intussen verspreidde zich onder het volk al het gerucht dat de heren al antwoord hadden gekregen dat voortaan niemand meer vanwege zijn geloof gestraft zou worden, tenzij bij oproer of grote misdaad, en dat voortaan decreten ondertekend moesten worden door de staten. Niet lang daarna verzocht de prins van Oranje door middel van brieven ontslagen te worden van zijn functies.
(uit kroniek van Roermond, 1566)

Margaretha stemde in met het opschonen van de plakkaten, zolang een delegatie van de staten onderweg was naar Spanje om een verzoekschrift bij de koning in te dienen. Na het opschorten van deze plakkaten kwam er een nieuwe opleving van het protestantisme. Overal werden hagepreken gehouden, verbannen predikanten keerden terug. De opgekropte frustratie uitte zich in de talloze beeldenstormen door alle gewesten. De aanhangers van Oranje en andere leden van het verbond van edelen schrokken behoorlijk. Ze trachten het geweld te beteugelen. Toen steeds meer edelen overhelden naar het bewind in Brussel ontstond er een breuk in het verbond. Maandenlang was Oranje onvermoeibaar in de weer om te bemiddelen tussen protestanten en stadsbestuurders van diverse plaatsen. Een aantal edelen onder leiding van Brederode begon zich openlijk te verzetten. Er werden geuzenlegers opgericht. In 1567 leed een geuzenleger een nederlaag bij Antwerpen en Valenciennes en het Calvinistische bolwerk in het Waalse land moest zich na een verschrikkelijk beleg overgeven. Er begon een systematische vervolging van Protestantse edelen, honderden Calvinisten bekeerden zich weer tot het Katholicisme. Ook op andere plaatsen haalden de protestanten bakzeil. De Amsterdamse vroedschap beval in 1567 dat er een einde moest komen aan de protestantse prediking. Overal kwamen garnizoenen om de rust te herstellen.

Tachtigjarige oorlog tot aan het 12 jarig bestand: 1568-1609

Alva en Willem van Oranje

Augustus 1667 arriveerde Alva aan het hoofd van 10000 Spaanse en Napolitaanse soldaten, aangevuld met Duitse hulptroepen. Tijdens een banket in Brussel liet hij twee van de aanzienlijkste edelen, Egmond en Hoorne arresteren. Deze waren trouw gebleven aan de Katholieke kerk en hadden Margaretha van Parma zelfs geholpen bij het herstellen van de orde na de beeldenstorm. Zij werden aangeklaagd vanwege verraad en onthoofd op de Grote Markt van Brussel terwijl een menigte ontsteld toekeek.
In totaal werden onder Alva's bewind door de zogenaamde Raden van Beroerte 8950 personen na ondervraging veroordeeld en terechtgesteld wegens verraad of ketterij. Willem van Oranje was voorzichtiger geweest en niet naar het banket in Brussel gegaan, ondanks zijn goede banden met het hof. Zijn oudste zoon Philips Willem die in Leuven woonde werd opgepakt en verscheept naar Spanje om daar een gedegen Katholieke opleiding te krijgen. Veel edelen wisten te ontsnappen voordat ze opgepakt werden, de meesten naar Duitsland. In de winter van 1567-68 vluchtten veel aanzienlijken via het ijs van het IJsselmeer naar Friesland, Groningen en verder, vooral naar Emden.
Begin 1568 vernam Willem van Oranje vanuit Duitsland dat de Raad van Beroerte ook hem had veroordeeld en al zijn bezittingen in de Nederlanden in beslag had genomen. Nu bracht hij met behulp van naburige protestantse vorsten, vooral de keurvorst van de Palts, indrukwekkende geldbedragen bijeen. Hij omringde zich met een groot gevolg van verbannen Nederlandse edelen. Vanuit de Dillenburg bracht hij een stroom van propagandaschriften op gang, waarin hij de Spaanse wreedheid breed uitmat. In deze tijd, 1568, ontstond ook het latere Nederlandse volkslied. (Pas eind 19e eeuw officieel tot volkslied verklaard.) De eerste overwinning van de opstandelingen was bij Heiligerlee in mei 1568, waar o.a. Oranjes jongere broer Adolf sneuvelde. Zijn inval daarna in Brabant mislukte.
Meer succes had de vloot van watergeuzen, die vanaf Emden opereerde en bij invallen aan land vooral kloosters en voorraden plunderde. In 1570 werd Hindeloopen en Workum overvallen. In 1569 riep Alva de staten bijeen en verzocht om nieuwe belastingbijdragen. De meest beruchte was de tiende penning: 10% belasting op alle handelstransacties. De meeste gewesten werden hiervan vrijgesteld in ruil voor een jaarlijkse vaste geldbijdrage aan de kroon. Maar de haat onder het volk tegen de nieuwe belastingen was buitengewoon groot, vooral in Brabant, Vlaanderen en Holland. In Gouda moesten de burgemeesters zich van lijfwachten voorzien. De stoot tot een algehele opstand werd gegeven door de watergeuzen, die op 1 april 1572 den Briel innamen. Alva stuurde nieuwe troepen naar de monding van Schelde en Maas. In Vlissingen namen bij het naderen van de Spaanse troepen de burgerij de stad over, zetten het garnizoen er uit en haalde de watergeuzen binnen. De rest van Walcheren, behalve Middelburg, kwam ook in opstand. Tegelijk begon een opstand in het zuiden (Bergen) en trok een ander opstandelingenleger onder leiding van de Gelders graaf van den Bergh vanuit Duitsland binnen en veroverde Zutphen en betrok een groot deel van Overijssel en Gelderland bij de opstand. In Holland koos Enkhuizen de zijde van de opstandelingen en werd daardoor het zenuwcentrum van opstandige operaties in Holland. Een voor een sloten steeds meer steden zich aan. Na de val van Haarlem was Amsterdam de enige stad van Noord-Holland die nog in Spaanse handen was. In Zuid-Holland waren het Oudewater en Gouda die zich als eersten bij de opstand aansloten. In een poging het tij te keren ontbood de stadhouder Bossu de stedelijke patriciers voor een spoedvergadering in den Haag. Op dat moment waren nog slechts Amsterdam, Rotterdam, Delft, Den Haag, Schiedam, Schoonhoven en Heusden loyaal. De opstandige steden kwamen als reactie bij elkaar in Dordrecht. In deze vergadering, met ook als vertegenwoordiger van Willem van Oranje Marnix van St. Aldegonde, werd een document opgesteld. Oranje verklaarde dat hij nog altijd stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht was omdat hij niet was ontslagen op een manier zoals vereist door de gewoonten en privileges van het land. De provincies beloofden een bedrag bij elkaar te brengen om een leger te onderhouden ter bescherming, te verkrijgen door het confisceren van kerkelijke bezittingen. Verder beloofde Willem niets te doen dan na raadpleging van de staten. De staten beloofden niet in onderhandeling te gaan met Spanje, anders dan in onderling goedvinden. Verder werd er nagedacht om middelen te vinden om de steden Amsterdam, Delft en Utrecht ook bij de opstand te betrekken. (de overige steden waren inmiddels ook al overgestapt na het vertrek van de Spaanse troepen) Inmiddels had Alva in het zuiden Bergen weer ingenomen. Oranje wist Mechelen op zijn hand te krijgen. Alva rukte op, de stad opende haar poorten maar Alva liet de stad niets ontziend plunderen en er werden massale slachtingen aangericht, als les voor andere opstandige steden. Dergelijke voorbeelden werden toen ook in het noorden gesteld. Op 14 November 1572 volgde in Zutphen een slachtpartij waarbij honderden burgers werden gedood. In heel Oost- en Noordoostnederland gaven de steden zich snel over. Daarmee waren alleen Holland en Zeeland, zonder Amsterdam en Middelburg overgebleven. Toen Alva Haarlem naderde greep de schutterij de macht, voordat de vroedschap zich kon overgeven. De stadspensionaris Adriaan van Assendelft, beschuldigd van samenwerking met Bossu, werd naar Delft gestuurd en op bevel van Willem van Oranje onthoofd. De Spaanse troepen werden in hun loopgraven voortdurend door de schutterij van Haarlem bestookt. Ze liepen grote verliezen op, ook door de koude van de winter. Pas na meer dan een half jaar moest de stad zich toch overgeven, in juli 1573. Daarna werd het beleg om Alkmaar geslagen. Doordat de soldaten veel achterstallige soldij hadden en nadat twee aanvallen waren afgeslagen ontstond er muiterij. Het beleg van Alkmaar werd na twee maanden opgeheven. In Zeeland waren successen doordat opstandelingen na een verbeten strijd Middelburg wisten in te nemen. Leidens ontzet was het echte keerpunt. Dijken langs de Maas werden doorgestoken om de Spanjaarden terug te dwingen. Maar het water steeg niet hoog genoeg. Er kwam een naderende ontzettingsvloot die niet in staat was te landen. Toen draaide de wind en begon het onophoudelijk te regenen. Het water steeg zodanig dat de Spanjaarden zich moesten terug trekken. Heel Holland werd ontruimd. Spanje had zoveel geleden van deze oorlog en van de oorlog met de Turken dat de financiën er erg slecht voor stonden. Muitende soldaten plunderden Antwerpen, wat de afkeer van de Spaanse regering alleen maar deed toenemen. Toen Aalst, slechts een paar kilometer van Brussel, werd geplunderd besloten de staten van Brabant hun eigen troepen te werven om Brussel te beschermen tegen de rovende hordes Spaanse soldaten.

Pacificatie van Gent

Er waren nu twee machtscentra in de Nederlanden: Brabant en Holland, die op dat moment geen van beiden onder Spaans gezag stonden maar beide wel beweerden de soevereiniteit van de Spaanse koning te erkennen. Er werd een overeenkomst getekend, de zogenaamde pacificatie van Gent (8 november 1576), waarbij de zuidelijke provincies en Utrecht Oranje en de staten van Holland en Zeeland zouden helpen om de Spanjaarden te verdrijven en een voorlopige regering zouden vormen onder een staten-generaal die in Brussel bijeen zou blijven komen. De publieke uitoefening van het protestantisme zou in Holland en Zeeland worden toegestaan, de rest zou officieel Katholiek blijven. Zo was de opstand tegen de Spaanse kroon nu een combinatie van Holland, Zeeland, Utrecht en de zuidelijke provincies. Van 1577 tot 1583 resideerde Willem van Oranje in Brussel om van daaruit de opstand een solide basis te geven. De staten-generaal deed als voorstel om de publieke uitoefening van de Katholieke godsdienst in Zeeland en Holland weer toe te staan, maar Willem van Oranje wees dit idee resoluut van de hand.

Bestendiging van de opstand

De bekwaamste militair die nu zij aan zij stond met Willem van Oranje was ironisch genoeg Hierges, die zich tot voor kort aan koningszijde had onderscheiden bij de inname van Valenciennes, het beleg van Haarlem, de plundering van Oudewater en ook aan Spaanse kant streed bij de slag op de Mookerhei waar twee broers van Willem van Oranje, Lodewijk en Hendrik sneuvelden... Zijn verstandhouding met Willem van oranje kwam onder vuur te staan toen hij formeel was benoemd als stadhouder van Utrecht. Edelen die het protestantisme in Utrecht wilden toelaten zorgden dat Willem van Oranje het ook in Utrecht weer voor het zeggen kreeg, en Hierges liep vervolgens weer over naar de Spanjaarden. In 1578 kwam ook de vroedschap van Amsterdam, het laatste bolwerk van Conservatisme in Holland, ten val. In 1579 werd na een interne strijd Willem van Oranje tot stadhouder van Gelderland gekozen. Willem van Oranje was inmiddels van de Lutherse godsdienst overgestapt op het Calvinisme. Hij liet geen gelegenheid voorbijgaan om ook in Gelderland het Calvinisme te bevorderen, wat leidde tot een nieuwe gewelddadige beeldenstorm in 1579 in o.a. Nijmegen. De Staten-Generaal trachtte in Friesland, Gelre en elders het tij nog te keren, maar vergeefs. In een enkele plaats, zoals Gent, namen ook de Calvinisten het roer over, maar de meeste zuidelijke steden bleven Katholiek. Maar toen het Staatse leger een verpletterende nederlaag leed tegen de Spanjaarden nam vanaf 1578 de Spaanse invloed weer toe. Een deel van de Staatse troepen sloeg door het ontbreken van soldij aan het muiten. De Spaanse troepen rukten op en drongen Opper-Gelder binnen en daarna namen ze grote delen van Oost-Nederland in.

Unie van Utrecht 1579: begin Republiek

In 1579 werd er een verdrag tot onafhankelijkheid van de Noordelijke Nederlanden opgesteld, waarbij de Calvinistische religie een van de uitgangspunten vormde en Katholieke kerken gesloten moesten worden, de unie van Utrecht. Willem van Oranje verzette zich omdat hij wist dat dit een breuk met de zuidelijke provincies zou betekenen en deze ongetwijfeld recht in de armen van Spanje zou drijven. Rennenberg, een Katholiek medestrijder in de opstand, en stadhouder van de provincies in het Noord-Oosten, nam, toen de Generale Unie met de zuidelijke nederlanden leek te mislukken een besluit en verzond brieven om in opstand te komen tegen de tirannie van Holland en de protestanten. Op veel plaatsen kregen de resterende Katholieken moed, maar bijna overal werden ze gelijk een kopje kleiner gemaakt door de protestantse machthebbers. Het gevolg was dat op nog meer plaatsen dan voorheen Katholieke erediensten werden verboden. Alleen de stad Groningen zou achter Rennenberg blijven staan. Toen in juni 1579 Parma troepen stuurde vatte de afvallige Rennenberg moed en nam Delfzijl in. Het tij begon zienderogen te keren en Oranje besloot hulp in te roepen, in dit geval van de Franse koning. Deze zond zijn jongere broer, de hertog van Anjou. Hij verkreeg van de staten de soevereiniteit van de Nederlanden waarbij hij bestaande privileges zou eerbiedigen. In januari 1581 kwam hij in Antwerpen aan en werd uitgeroepen tot vorst en heer der Nederlanden.

Plakkaat van Verlatinge

In juli werd het plakkaat van Verlatinge opgesteld, waarin Philips II en zijn erfgenamen voor eeuwig werden verklaard "vervallen vande overheit ende heerschappije dese voorseyde Nederlanden". Maar Parma was niet meer te stuiten. In de loop van 1582 rukten de Spaanse strijdkrachten steeds verder op in Gelre. Steeds meer edelen sloten zich weer bij de Spanjaarden aan en Anjou raakte gefrustreerd. Hij nam Duinkerken, Aalst en nog enkele plaatsen in. In Antwerpen grepen de burgers naar de wapens en keerden zich tegen Anjou. Hiermee zonk tevens de populariteit van Willem van Oranje naar een absoluut dieptepunt. Anjou had er genoeg van en verliet in juni het land. In de zomer van 1583 namen de Spanjaarden de overwegend protestantse steden Duinkerken en Nieuwpoort in Vlaanderen in. De opstand in het zuiden leek ten dode opgeschreven en Willem van Oranje vertrok naar Delft. Hij moest er zich nu bij neerleggen dat er geen Nederlandse staat met Brussel als hoofdstad zou komen. Tijdens de winter van 1584-85 sloeg onder de 80000 inwoners van Antwerpen de honger toe als gevolg van het beleg van Parma. Brussel capituleerde in maart voor het Spaanse leger, en Antwerpen ten slotte in augustus. De stad kreeg slechts een berisping maar de protestanten werden de stad uit gezet. Ongeveer de helft van de bevolking vertrok binnen vier jaar naar het noorden.

Dood van Oranje, republiek zoekt hulp

Intussen werd Willem van Oranje in Delft door een pistoolschot vermoord. Deze moord had op dat moment geen directe gevolgen in de oorlog, maar maakte wel van hem een legendarisch figuur, waar latere orangisten hun voordeel mee deden.

Een Nederlands gezantschap vertrok in 1585 naar Parijs en bood de Franse koning de soevereiniteit over de Nederlanden aan. Deze sloeg dit af. Toen wendden de Nederlanden zich tot Engeland. Elizabeth wilde wel bijstand verlenen op voorwaarde dat zij medezeggenschap zou hebben over de strategie. De Opstandelingen gingen hiermee akkoord en er werd een expeditieleger gezonden, ten dele op koste van de Staten. Deze tweejarige Engelse episode met als belangrijkste figuur Leicester duurde van 1585 tot 1587. Leicester wilde een centraal bestuur, zonder de dominantie van Holland. In Holland waren grote problemen door de grote stromen vluchtelingen uit de zuidelijke Nederlanden (woningnood) en ook waren er vaak problemen met Engelse soldaten. Toen ook nog eens Engelse garnizoenen overliepen naar de Spanjaarden in Deventer en Zutphen leidde dit tot extreme haat tegen de Engelse soldaten. Leicester had evenwel ook nog steun, onder meer bij de nieuwe immigranten uit Vlaanderen. De Hollandse staten maakten zichzelf steeds belangrijker en souverein van de overige provincies. Leicester beraamde een coup en bezette Gouda, Schoonhoven en andere plaatsen. In Leiden leek hij steun te krijgen maar drie samenzweerders werden berecht en onthoofd. Toen ook Amsterdam hem geen steun gaf had hij er genoeg van en keerde terug naar Engeland, zijn troepen achterlatende.

Raadspensionaris Oldenbarnevelt

In 1588 rukten Parma's troepen weer verder op in het zuiden, oosten en Noord-oosten. In april 1589 schreef Thomas Bodley dat de Nederlandse staat "op het ogenblik zwakker is dan zij in vele jaren geweest is". Leicester liet een land achter dat geteisterd werd door interne twisten. De Engelse troepen die hij had achtergelaten waren nog even hongerig en ontevreden als daarvoor. Door verraad van een Engels garnizoen werd Geertruidenberg ingenomen. De raadspensionaris van Holland, Oldenbarnevelt, had vele tegenstanders in Friesland, Zeeland, Overijssel en vooral Utrecht. Zij beschouwden de staten-generaal als een verlengstuk van Holland en wilden deze federale vergadering daarom zo weinig mogelijk macht toekennen. Maar Oldenbarnevelt wist zijn tegenstanders vaak handig tegen elkaar uit te spelen.
In 1588 trok Elizabeth haar steun tegen de anti-Hollandse facties in en beval dat haar legerleiders voortaan moesten samenwerken met Kapitein Generaal Maurits, die na de dood van Willem van Oranje tevens stadhouder was van Holland en Zeeland. Dit omdat ze besefte dat ze de steun van Nederland nodig zou kunnen hebben bij naderende zeeslagen met de Spaanse Armada.

Stadhouder Maurits

Toen in 1589 de Stadhouder van Gelderland, Utrecht en Overijssel bij een explosie in een munitiedepot om het leven kwam schoof Oldenbarnevelt Maurits naar voren als diens opvolger. Daarmee was hij in een keer stadhouder van 5 provincies. Verder wist Oldenbarnevelt de raad van state de militaire beslissingsbevoegdheid te ontnemen en deze te leggen bij de Staten-Generaal, waar Holland domineerde. Als landsadvocaat van de Staten van Holland en als pensionaris van de Hollandse ridderschap had Oldenbarnevelt veel macht, vooral omdat hij alle in- en uitgaande correspondentie beheerde en de voornaamste woordvoerder van Holland was. Deze bestuurlijke verbeteringen, in combinatie met de beslissing van Philips II om zijn troepenmacht uit de Noordelijke en oostelijke provincies terug te trekken en in te zetten bij de burgeroorlog in Frankrijk, gaf de nieuw gevestigde Republiek der Zeven Provinciën een kans.
In 1591 veroverde Maurits met een kwalitatief goed leger van 26000 man steden als Zutphen en Deventer, en daarna alle Spaanse vestingen in de Ommelanden. Alleen de stad Groningen was nog in Spaanse handen. In 1592 stemden de Ommelandse jonkers voor de ondertekening van de Unie van Utrecht en een verbod op de Katholieke eredienst. Tegelijk verzochten ze om Groningen als zevende provincie toe te laten tot de generaliteit en staten-Generaal. Friesland wist dit nog tijdelijk te blokkeren. Toen werd Steenwijk door Maurits ingenomen na een indrukwekkend artillerie-offensief: 50 kanonnen schoten in totaal 29000 schoten af. Toen ook Coevorden na zes weken viel was ook geheel Drenthe onder Staats gezag. Groningen was een groter probleem: de stad was goed versterkt en resoluut anti-Staats en pro-Spaans. Na mislukte onderhandelingen werd ook deze stad belegerd en na twee maanden ingenomen. De raad werd gezuiverd en de Katholieke eredienst officieel verboden. In de voorwaarden bij de capitulatie had Groningen wel gedaan gekregen dat ze onderdeel van de Unie zouden worden. Groningen mocht zelfs, tot woede van de Ommelandse jonkers, zijn stapelrecht behouden. Drenthe deed ook een verzoek om toegelaten te worden, maar Holland vreesde dat zijn eigen macht zou slinken als nog meer provincies een stem zouden krijgen. Drenthe is dan ook, evenals later ook Noord-Brabant, nooit een officiële provincie met stemrecht geweest van de staat der Nederlanden. De landdrost van Drenthe, de machtigste autoriteit in de provincie, werd benoemd door de Staten-Generaal. Emden in het naburige Oost-Friesland lag overhoop met de Lutherse graaf. De stad zocht steun bij de Unie. Staatse troepen werden er naar verscheept en de graaf moest akkoord gaan met de Nederlandse hegemonie in Oost-Friesland. Korte tijd is er zelfs sprake geweest Oost-Friesland op te nemen als achtste provincie. Iets zuidelijker waren er twisten tussen de Friezen, Groningen en Overijssel om de zeggenschap over delen van Drente, met name Coevorden, wie de daar gelegerde garnizoenen mocht besturen. Om deze Gordiaanse knoop te ontwarren bepaalde de staten-generaal dat alle staatse garnizoenen bestuurd moesten worden door de Raad van state, uit naam van de Staten-Generaal. Dit was een beslissende stap op weg naar een federaal leger. In 1597 rukte Maurits op langs de Rijn en nam Rijnberk in, een belangrijke rivierovergang. De overgebleven Spaanse steunpunten (Grol, Oldenzaal, Enschede, Bredevoort, Ootmarsum en Lingen) waren hiermee afgesneden. Grol, Oldenzaal en Enschede werden daarna ook snel ingenomen. De verovering van de grote vestingstad Lingen breidde de Nederlandse hegemonie uit tot in de Eemsvallei. Het Nederlandse leger was op dat moment technisch het meest geavanceerde van heel Europa.

Toestand in de Zuidelijke Nederlanden

Philips II, oud en met de dood voor ogen, probeerde zich van de Noordelijke Nederlanden te ontdoen zonder te veel verlies van prestige. Hij liet de gehoorzame provincies na aan zijn dochter Isabella, die getrouwd was met de Oostenrijks-Habsburgse echtgenoot aartshertog Albert. Deze zouden gezamenlijk vanuit Brussel regeren en werden bekend als de "aartshertogen". Het Spaanse leger in de Zuidelijke Nederlanden bleef. Albert bood aan om Maurits te erkennen als stadhouder van Holland, Zeeland, Utrecht, Gelderland en Overijssel, mits deze provincies de soevereiniteit van de aartshertogen over deze gebieden erkenden en de Katholieke kerk ruimte gunden. Hier wilde men niet in meegaan en Oldenbarnevelt besloot tot een groot offensief in Vlaanderen. Maurits zette in 1600 zijn troepen bij Vlissingen over de Schelde en rukte op naar Duinkerken. Het antwoord van de aartshertogen was hard: Zij stuurden 10000 man elitetroepen naar hen toe. Na een aantal schermutselingen werd de beslissende slag op het strand bij Nieuwpoort geleverd. Maurits wachtte tot de Spanjaarden vermoeid begonnen te worden en de ondergaande zon in de ogen kregen. Toen viel hij hen met zijn ruiterij frontaal aan en joeg ze naar alle kanten uiteen. Maar het leverde niets op, want daarna besloot Maurits wijselijk om zich terug te trekken. In 1602 begon een prestigeslag om Oostende. Het beleg duurde ruim drie jaar, toen wisten de Spaanse troepen de stad in te nemen. Maar Maurits nam daarop Sluis in, evanals IJzendijke en Aardenburg, die een deel van de protestantse vluchtelingen uit Oostende opvingen. Deze plaatsen werden hiermee de kern van het latere Staats-Vlaanderen.

1609-1621: Twaalfjarig bestand

Met 190 ijssleden kwam Spinola via bevroren rivieren naar Dordrecht Op 6 februari 1608 werd Spinola (rechts), reizend in 8 koetsen, in Rijswijk bij de Hoornbrug ontvangen door Maurits (links)

In 1606 kwamen er nieuwe oorlogsinitiatieven van Spaanse zijde: de Spaanse bevelhebber Spinola marcheerde met zijn troepen dwars door Brabant, stak de Rijn over en viel toen vanuit Münsterland De Republiek binnen. Oldenzaal, pro-Katholiek, opende onmiddellijk zijn poorten. Daarna werden Grol, Bredevoort en Rijnberk weer ingenomen. Toen hij steden als Zutphen en Deventer bedreigde was de hele republiek in rep en roer. Maurits ondernam nog een poging om Grol te heroveren, maar deze mislukte. In deze patstelling werd het 12-jarig bestand gesloten. Toen werd een imposante verdedigingsgordel van de monding van de Eems tot aan de monding van de Schelde opgebouwd. Dank zij de militaire hervormingen van Maurits, waarbij naast nieuwe technieken ook discipline, tucht en militaire straffen een grote rol speelden, waren de garnizoenssteden geen kwelling voor de bevolking, maar zelfs een bron waaraan men veel kon verdienen. Intussen ging het sinds omstreeks 1594 veel beter met de economie. Na een voorzichtige start om met enkele schepen naar de Oost te varen waren er in 1601 al 65 schepen naar Oost-Indië geweest en overtrof deze handel die van Portugal en Engeland. Vlak daarna werd de VOC opgericht. Ook ontstonden vanaf 1598 de eerste activiteiten in het Caribische gebied en Zuid-Amerika. In 1606 wilde men de West-Indische Compagnie oprichten, maar door de onderhandelingen met Spanje over een wapenstilstand kon dat idee geen vorm krijgen. Het zou de Spanjaarden op dat moment te zeer tegen de haren in strijken. Pas na het bestand in 1621 werd deze Compagnie alsnog opgericht.

Gomaristen contra Arminianen

De contraReformatie, begonnen al snel na het Concilie van Trente in de vijftiger jaren van de 16e eeuw, had inmiddels vat gekregen op grote delen van de Zuidelijke Nederlanden en ook Staats-Brabant. De rest van de Republiek was overwegend Calvinistisch, waarbij het Calvinisme tevens de officiële staatsgodsdienst was. Maar binnen het Calvinistische kamp ontstonden twee stromingen: de Arminianen, die een meer libertijns gedachtegoed hadden en de Gomaristen, die zeer streng in de leer waren. Vooral in een aantal Hollandse steden kregen de Arminianen steeds meer aanhang. Jacobus Arminius was in 1603 benoemd tot hoogleraar theologie aan de universiteit van Leiden. Daar werkte ook zijn streng Calvinistische collega , de Vlaamse vluchteling Franciscus Gomarus. Arminius sprak zijn twijfels uit over de predestinatie (geloof is de vrucht van uitverkiezing en het individu is van te voren onwrikbaar veroordeeld tot heil of verdoemenis). Arminius betoogde dat de individuele wil niet genegeerd mocht worden. In 1605 wilde men rond deze geloofspunten een nationale synode bij elkaar roepen, maar de Gomaristen weigerden mee te doen als bepaalde leerstellingen ook maar enigszins ter discussie zouden worden gesteld. Pas bij de val van Oldenbarnevelt in 1618 kreeg een van de partijen de overhand, en wel de Gomaristen, met als gevolg dat de Arminianen, of Remonstranten zoals ze toen genoemd werden, massaal vertrokken of over gingen tot het Lutherse of zelfs Katholieke geloof.

Al twee jaar voor het 12-jarig bestand werd in april 1607 een staakt het vuren bereikt na lang onderhandelen. Maar op zee gingen de gevechten al heel snel weer door. In dezelfde maand vernietigde een Nederlandse oorlogsvloot een Spaanse bij Gibraltar. De Nederlandse admiraal van Heemskerk sneuvelde en kreeg een glorieuze staatsbegrafenis. De Spanjaarden eisten daarom bij de onderhandelingen een opheffen van de VOC. Oldenbarnevelt die nu graag vrede wilde deed vage toezeggingen maar werd door de Hollandse kooplieden terug gefloten. Uiteindelijk was de enige concessie die de Republiek deed in 1609: terughoudendheid betrachten met het oprichten van de WIC, en zo werd het twaalfjarig bestand gesloten. Frankrijk en Engeland erkenden in datzelfde jaar nog de Republiek als zelfstandige staat en lieten Nederlandse gezanten toe als volwaardige ambassadeurs. Toch was er in 1610 nog weer een oorlogshandeling. Toen er een opvolgingsstrijd uitbarstte in de naburige hertogdommen Gulick, Kleef, Berg en Mark, met tegelijk bittere twisten tussen Katholieken, Lutheranen en Calvinisten, ondernamen Frankrijk en de Republiek samen een interventie. De stad Gulick kreeg een Nederlands garnizoen. De hertog van Neuburg, een Lutheraan, kreeg gesteund door Spanje, Gulick en Berg. De keurvorst van Brandenburg die door de Calvinisten werd gesteund kreeg Kleef en Mark. Maar 4 jaar later kwam het opnieuw tot een treffen tussen de twistende partijen en de Spanjaarden sloegen nu zelf als eersten toe. Ze bezetten Aken en verdreven de Calvinisten en deden hetzelfde in Orsoy en Wezel. Vooral de laatste stad, vlak over de grens, een belangrijke oversteekplaats van de Rijn, was een gevoelig verlies. Maurits ging zich er mee bemoeien, bezette de steden Emmerich, Hamm en Lippstadt. Bij een hernieuwd verdrag werd de oorspronkelijke verdeling opnieuw toegewezen en bepaalde de Republiek dat er Staatse garnizoenen in de veroverde steden mochten worden geplaatst.

In de Zuidelijke Nederlanden kon men door het twaalfjarig bestand eveneens met het herstel beginnen. De contra-Reformatie had met grote ijver werk gemaakt van onderwijs en armenzorg en had de bevolking na enkele generaties stevig in zijn greep. De combinatie Spaanse kroon, Habsburgers en paus zorgde voor rijke injecties in zowel kerkelijke als wereldlijke kunst.

Tegenstellingen Maurits en Oldenbarnevelt

Paradoxaal was het begin van het bestand ook het begin van nieuwe interne tegenstellingen in de jonge Republiek. Die kwamen onder meer aan het licht door een groeiend conflict tussen de monarchaal ingestelde Maurits en de Republikeins ingestelde Oldenbarnevelt. De Republikeinse theorie was op schrift gesteld door de jonge geleerde Hugo de Groot, waarbij betoogd werd dat vrijheid, stabiliteit, deugd en welvaart het beste gegarandeerd werden door een op overleg gebaseerd bestuur. Hij vergeleek het Nederlandse Republikeinse model met dat van het oude Judea, Athene en Rome op de hoogtepunt van hun bloei. Hij zag het gevaar van de grote invloed van de predikanten op het bestel en wilde een nieuwe synode beleggen teneinde de groeiende spanningen in de publieke kerk tegen te gaan en de kerk een meer flexibele houding te laten innemen. Maar de conventie hield vol dat catechismus en belijdenis onveranderbaar waren en dat een conventie dit alleen maar zouden kunnen bevestigen. De ruzie tussen Gomarus en Arminius liep intussen steeds meer uit de hand. Arminius betoogde dat de theologische strijd tussen Christenen onderling een van de grootste kwaden was, groter dan die van het atheïsme. Arminius trachtte de regenten en Oldenbarnevelt op zijn hand te krijgen. De eerste onlusten braken uit in Utrecht, waar de gilden zich verzetten tegen de regenten. De gilden waren in het algemeen aanhangers van orthodoxe Calvinisten. Tegelijk hadden ze frustraties omdat de regenten hen economisch gezien te veel rechten onthielden. Zo werden de Gomaristen een partij van het volk (de gilden) en de Arminianen van de regenten.

Val van Oldenbarnevelt

Oldenbarnevelt zag met grote ongerustheid de grote verdeeldheid op veel plaatsen ontstaan en besloot een frontale aanval op de preciesen en de publieke kerk uit te voeren. Er werd een tekst opgesteld rond de nieuwe geloofsbelijdenis, de zogenaamde Remonstrantie, die opkwam voor het gezag van de Staat en aansloot bij de leerstellingen van Arminius. De Gomaristen presenteerden als antwoord een "Contra-Remonstrantie". Deze stelde het gezag van de kerk boven dat van de Staat. Naast Holland en Utrecht zaaiden de geschillen ook diepe verdeeldheid in Gelderland en Overijssel. Na het overlijden van Arminius werd als diens opvolger de Heidelbergse professor Vorstius benoemd, die bekend stond om zijn liberale ideeën. Dit wekte een protest van Contra-Remonstrantse theologen. Hugo de Groot, die zich eerst neutraal opstelde in het conflict werd er plotseling bij betrokken toen hij de Staten van Holland verdedigde tegen de Contra-Remonstrantse kritiek. Daar werd zo fel op gerageerd dat hij sindsdien duidelijk partij koos en zich aansloot bij het Remonstrantse gedachtegoed. Tegelijk ontwikkelde hij zich tot een van de voornaamste steunpilaren van Oldenbarnevelt. Om het conflict niet op de spits te drijven trok Oldenbarnevelt de benoeming van Vorstius in Leiden in. In de periode tot 1616 hadden Oldenbarnevelt en De Groot de situatie nog enigszins in de hand. Maar omdat de Gomaristen steun zochten bij Maurits werd de theologische tegenstelling ook een tegenstelling tussen monarchie en republiek. In de steden van Holland ontstonden steeds meer tegenstelling tussen de autochtone bevolking en de Vlaamse immigranten. De laatste groep voelde zich achteruit gezet zoals bij het vergeven van baantjes in de schutterij. Gomarus was een Vlaming. De kerkeraden van Leiden en Haarlem werden beheerst door immigranten en zij keerden zich tegen de plaatselijke regenten, vanwege de economische achterstellingen van hun achterban. Er was verder minder werk in de Hollandse steden vanwege de overvloedige import van textiel en textielproducten uit Vlaanderen als gevolgd van het 12-jarig bestand. De regenten werden de natuurlijke zondebok en de verslechterde verhouding tussen Maurits en Oldenbarnevelt was een doorslaggevende factor. Er werden steeds meer pamfletten gedrukt vanuit vooral de Contra-Remonstranten, zowel politiek als godsdienstig van aard. In de zomer van 1617, na ongeregeldheden in Amsterdam, den Haag, den Briel en Oudewater en de openlijke steunbetuiging van Maurits aan de Contra-Remonstranten werd de atmosfeer zo bedreigend voor Oldenbarnevelt en zijn bondgenoten dat hij niet meer wist wat te doen. Hij drukte de "Scherpe Resolutie" er door, die Hollandse steden het recht gaf speciale troepen aan te monsteren om de orde te handhaven. Bovendien gaf deze resolutie meer bevoegdheden aan de provincies afzonderlijk ten koste van de staat. Dit alles werd als hoogverrraad gezien en een aanleiding om Oldenbarnevelt ten val te brengen. De Staten-Generaal nam een half jaar later een geheime resolutie aan waarin Maurits de bevoegdheid kreeg om de belangen van de staat veilig te stellen. De volgende dag werden Oldenbarnevelt, Hugo de Groot en nog enkele anderen gearresteerd. Oldenbarnevelt werd na een maandenlang proces schuldig bevonden aan hoogverraad. Ondanks dat diverse personen, waaronder de Franse ambassadeur pleitten voor zijn leven werd hij de dag erna op persoonlijk bevel van Maurits onthoofd, Hugo de Groot kreeg levenslang en werd opgesloten in Slot Loevestein. In Holland en de andere provincies werden in de vroedschappen zuiveringen gehoudenen Remonstrantse regenten en leden van de schutterijen werden vervangen door Contra-Remonstrantse.

Dordtse Synode

In November 1618 kwam de Nationale Synode, die al jaren daarvoor gehouden zou worden, eindelijk bij elkaar in Dordrecht. De voorzitter was Johannes Bogerman, een fervent voorvechter van de Contra-Remonstranten. Veel vooraanstaande Remonstranten waren er niet, de meesten waren inmiddels al het land uit gevlucht. Tijdens de 137e zitting, mei 1619, veroordeelde de synode de Remonstranten als ketters. Iedere predikant van wie men twijfelde tot welke richting hij behoorde moest een document ondertekenen waarmee hij aangaf recht in de leer te zijn, anders werd hij van zijn functie ontheven. In oktober 1619 riep de gevluchtte Uyttenbogaart, een van de naaste medewerkers van Oldenbarnevelt, in Antwerpen een Remonstrantse synode bijeen met toestemming van Aartshertog Albert. Daarna onderhandelden ze met de Deense koning en Duitse steden om hun geloof daar te mogen uitoefenen. Zo ontstonden nieuwe parochies in Antwerpen, Waalwijk, Hamburg, Wezel, Glückstadt en Friedrichstadt. Nadat Hugo de Groot spectaculair via een boekenkist ontsnapt was ging hij met sommige anderen naar Parijs. Daar bleef hij tot november 1631. Toen het klimaat weer wat beter was keerde hij naar den Haag terug en deed een verzoek tot amnestie. Na zes maanden werd dat verworpen en vertrok hij voorgoed naar Frankrijk.

De dertigjarige oorlog in Duitsland

In de Nederlanden was de Gereformeerde kerk nu een bastion van Calvinistische orthodoxie. In Bohemen en het Midden-Rijngebied ontstonden ook steeds meer spanningen tussen gematigde Lutheranen en fanatieke Calvinisten. De laatste zochten steun bij de Republiek. Maurits beloofde zijn neef, de keurvorst van de Palts volledige steun om de kroon te aanvaarden, die de Duitse opstandelingen in Bohemen hem beloofden als hij hun zou steunen. De opstandelingen kregen een maandelijkse steun van 50000 gulden van de Republiek. Midden-Europa werd in een dertigjarige oorlog gestort met indirecte deelname van de Republiek. Het bestand liep ten einde en toen onderhandelingen op niets uit liepen kon ook hier het oorlogsgeweld weer elk moment losbarsten. Het Contra-Remonstrantisme leidde in de volgende jaren niet alleen tot vermindering van theologische disputen, maar ook een verscherping van de moraal. In de hele Republiek werd volksvroomheid gepropageerd. In Gouda werden de beroemde gebrandschilderde ramen uit de grote kerk verwijderd. In Utrecht kwamen nieuwe regels voor de viering van Kerstmis. Op de avond voor Sinterklaas werd de verkoop van speelgoedpoppen in Amsterdam een halt toegeroepen. Na 1625 kregen de meer gematigden weer wat meer invloed. Ook iemand als Vondel gaf duidelijk blijk van zijn afkeer van de rigide standpunten van de orthodoxe predikanten.

1621-1648: Laatse fase 80-jarige oorlog

Het hervatten van de oorlog had onmiddelijk negatieve gevolgen voor de economie van de Republiek door de handelsembargo's en de rivierblokkade van Maas, Rijn en Schelde in de jaren 1625-1629. Ook moesten de defensielasten onmiddellijk verhoogd worden. In de steden waren er na de laatste zuiveringen te weinig bekwame regenten. Begin 1622 nam de Spaanse legeraanvoerder Spinola Gulick in en sneed daarmee de verbindingslijn van de Republiek met de Palts af. Toen het leger van de Katholieke liga opmarcheerde in Westfalen trok Christiaan van Brunswijk, aanvoerder van het protestantse leger, zich terug op de Nederlandse grens. Zijn leger werd op 6 augustus 1623 ingehaald en verpletterend verslagen. Duizenden vluchtende soldaten verspreidden zich over Gelderland en Overijssel. De Nederlandse verdedigingsgordel werd nu weer bedreigd. Inderhaast begon Maurits nieuwe geheime onderhandelingen, die maanden duurden, maar niets opleverden. De toestand in de Republiek werd slechter. In veel steden was de pest uitgebroken en ook economisch ging het steeds slechter. In 1624 richtte Maurits zich tot Frankrijk en vroeg om hulp. Lodewijk XIII zegde de Republiek een miljoen gulden per jaar toe, goed voor 7 % van de Nederlandse militaire uitgaven, voor een periode van drie jaar.

Dood Maurits en begin tijdperk Frederik Hendrik

Maurits overleed in april 1625 toen de Republiek er slechter aan toe was dan ooit sinds 1590. Spinola stond voor de poorten van Breda, en de stad moest zich in juli overgeven. Maar vlak daarna besloot de Raad van State in Madrid dat de offensieve acties te land tegen de Nederlanders wegens de grote kosten stopgezet moesten worden. Maurits opvolger werd Frederik Hendrik, zijn jongere halfbroer. (zie afbeelding)
Eerst volgde hij hem alleen op als bevelhebber van het leger. De Staten van Holland en Zeeland wezen Frederik Hendrik als stadhouder aan, waarbij Holland Zeeland wist te bewegen om niet de instructie op te nemen, die de stadhouder verplichtte tot het handhaven van de Gereformeerde godsdienst in Contra-Remonstrantse stijl. Overijssel en Gelderland waren daarna de eerste provincies die hem het stadhouderschap aanboden. Groningen en Drenthe kozen voor de Friese stadhouder Ernst Casimir. Na langdurige twisten koos ook Utrecht voor Frederik Hendrik. Intussen begonnen vanaf 1625 de Remonstranten weer aan invloed te winnen, In de zomer van hetzelfde jaar kregen ze al de meerderheid in de Rotterdamse vroedschap. In dat klimaat durfden enkele gevluchtte Arminianen weer terug te keren. In februari instrueerde Frederik Hendrik de legerofficieren dat de troepen niet langer ingezet mochten worden om vreedzame Remonstrantse bijeenkomsten uiteen te jagen. Vanaf 1625 werd Engeland bondgenoot van de Republiek in de zee-oorlog met Spanje. Piet-Hein kaapte in 1628 onder Cuba een zilvervloot van de Spanjaarden. De buitgemaakte 11 miljoen verbeterde de vooruitzichten van de Nederlandse WIC. Toen in 1628 het conflict tussen Spanje en Frankrijk over het gezag in Mantua verhevigde betekende dit een belangrijke accentverschuiving: Spanje zette nu het grootste deel van zijn militairen in in Noord-Italië.

Nederlandse veldtochten

De Nederlanden verhoogden intussen hun militaire inspanningen. Nederlandse troepen onder leiding van Ernst Casimir namen in 1626 Oldenzaal in. Daarmee kwam een einde aan de laatste Spaanse aanwezigheid in Overijssel. Een jaar later nam Frederik Hendrik Grol in, waarmee de Spanjaarden ook uit de Achterhoek weg waren. In Duitsland hadden intussen de Noord-waarts oprukkende legers van de Keizer en de Katholieke liga de koning van Denemarken beslissend verslagen. De Habsburgers beheersten nu geheel noordelijk Duitsland en vormden een serieuze bedreiging voor de Republiek. Deze gaf zijn legerleiders de opdracht om strikt defensief te blijven.

Frederik Hendrik besloot om de Spanjaarden af te leiden en juist in het Zuiden aan te vallen en belegerde Den Bosch.

Toen vielen de Spaanse troepen als antwoord via de IJssel het land binnen. Ze rukten op tot Amersfoort, dat zich onmiddellijk overgaf. Nederlandse troepen namen vervolgens bij verrrassing Wezel in, waardoor Spaanse bevoorradingsroutes werden afgesneden. Hierdoor werden de Spanjaarden gedwongen zich weer terug te trekken. Ook 's Hertogenbosch werd na een beleg van 5 maanden ingenomen. Hierop bood de Spaanse koning onderhandelingen aan, maar deze werden door de Republiek categorisch afgewezen, tot de IJssellinie ontruimd zou zijn. De Spanjaarden gaven toe en deden dit. Onderhandelingen startten, maar deze waren van het begin af aan kansloos door de interne verdeeldheid in Holland: 5 tegen 5. Frederik Hendrik zelf steunde het bestand vanaf het begin tot het eind. Uiteindelijk werd besloten, om tegen de zin van de stadhouder, Vlaanderen binnen te vallen en Duinkerken in te nemen. De operatie werd grondig voorbereid maar mislukte jammerlijk door de probate reactie van de Spanjaarden die een enorme troepenmacht die kant uitstuurde.

Samenzwering met Hendrik van den Bergh

In 1632 slaagde Frederik Hendrik er eindelijk in een spectaculaire klap uit te delen. Samen met Arminiaanse bondgenoten kreeg hij het erdoor om een resolutie af te kondigen waarin besloten werd dat in nieuw te veroveren gebieden niet de Katholieke religie verboden zou worden. Hij betrok vervolgens graaf Hendrik van den Bergh, die stadhouder van Oppergelder voor Spanje was, bij een samenzwering. Met een leger van 30000 man kon hij vervolgens zonder moeite Venlo, Roermond, Sittard en Straelen innemen. Maastricht was een hardere kluif, maar ook deze stad moest zich gewonnen geven. In al de gebieden werd het Katholieke geloof gedoogd en de kerkelijke bezittingen met rust gelaten.

Vredesbesprekingen

In Maastricht werden vervolgens opnieuw vredebesprekingen gehouden. Vooral Amsterdam en Rotterdam waren tot behoorlijke concessies bereid. Uiteindelijk stemden Holland en Overijssel voor vrede, de rest bleef tegen. Ook de stadhouder was op dat moment tegen, en daarmee kwam er een breuk tussen de goede verstandhouding van de stadhouder met de staten van Holland. In de herfst van 1633 was duidelijk geworden dat het alternatief voor vrede met Spanje een bondgenootschap met Frankrijk was. Lodewijk XIII bood geldelijke steun aan, met als belangrijkste voorwaarde dat de Republiek niet met Spanje over vrede mocht onderhandelen. De Arminianen waren hier fel op tegen, ze beschouwden op dit moment de Fransen gevaarlijker dan de Spanjaarden. Omdat Frederik Hendrik nu niet meer kon rekenen op de steun van de Hollandse staten richtte hij geheime commissies op, die zonder dat de staten iets wisten beslissingen konden nemen. Macht en invloed waren nu geconcentreerd in handen van een klein aantal bestuurders die bij de stadhouder in de gunst stonden.

Oorlog Frankrijk met Spanje

In mei 1635 verklaarde Frankrijk de oorlog aan Spanje, net nadat de staten-Generaal zich verplicht hadden om samen met Frankrijk de Zuidelijke Nederlanden binnen te vallen. De nieuwe Raadspensionaris van Holland, Pauw, stond dit helemaal niet aan, omdat het hem niet aantrekkelijk leek dat Frankrijk directe buur zou worden. Bovendien hadden ze zich verplicht om in de te veroveren gebieden de Rooms-Katholieke godsdienst ongemoeid te laten. Daardoor ontstond er ook binnen de Contra-Remonstranten in Holland steeds meer weerstand tegen de Politiek van Frederik Hendrik. Maar aan beide zijden liep de invasie al snel vast vanwege onverwachte sterkte van de Spaanse troepen. Vervolgens werden de Nederlandse troepen in de Maasvallei omsingeld vanuit zowel Brabant als het land van Kleef. De belangrijke Schenckenschans, toegang tot de Rijn, viel in handen van Spanje. Frederik Hendrik zette alles op alles en wist uiteindelijk in april 1636 deze terug te veroveren. In 1637 werd Breda terugveroverd, omdat de Spaanse troepen zich toen concentreerden op het zuiden, Artesië, waar Frankrijk zich weer roerde. Maar in hetzelfde jaar ging de Maasvallei met Roermond, Venlo en Maastricht weer verloren. Er werden in die tijd overigens wel grote zeesuccessen behaald, In 1639 vernietigde admiraal Tromp een grote Spaanse vloot in de slag bij Duins.

Frederik Hendrik begon intussen zijn hofhouding behoorlijk uit te breiden. Zijn zoon en erfgenaam trouwde met een dochter van Karel I van Engeland, hetgeen het internationale aanzien van de Oranjes zeer ten goede kwam. Bij de dood van de stadhouder van Friesland, Groningen en Drente, Ernst Casimir, werd Frederik Hendrik diens opvolger, waardoor hij nu stadhouder was van alle provincies. Hij besteedde veel geld aan het bouwen en moderniseren van paleizen en kocht veel kunst aan.

Vrede van Münster

Na 1637 werden de vredespogingen vanuit Brussel volhardender, maar men was niet in staat vanwege de geheime commissies om door te breken en contact te leggen met de vredesgezinde elementen in Holland. Toen behaalden de Staten van Holland eindelijk weer eens een succesje, samen met Zeeland en Utrecht wisten ze tegen de zin van de Stadhouder de legersterkte terug te brengen. Bondgenoot Frankrijk reageerde hierop met ontzetting. Vanaf 1643 werd een vredesconferentie in Münster voorbereid. Tussendoor was er nog een akkefietje met Denemarken, welk de tolgelden voor doorvarende schepen aanzienlijk had verhoogd. Men was het weer eens niet eens hoe hier op te reageren. Uiteindelijk, na zeven jaar werd er in 1645 een vloot naar toegestuurd die Kopenhagen dwong om de tolgelden weer te verlagen. In het uiteindelijke verdrag van Münster van 1648 werden een aantal zaken geregeld. Het Nijmeegse kwartier verzette zich met succes tegen de eventuele annexatie van Oppergelder door de Republiek vanwege het Katholieke karakter van dat gewest, en werd daarin gesteund door Holland. In het voorjaar werden de 79 vredesartikelen geratificeerd. Alle provincies tekenden, behalve Zeeland, maar moest zich uiteindelijk aan de rest confirmeren. De vrede was eindelijk een feit.

Lees verder over de periode 1648-1806

 Ziet u slechts 1 pagina?
klik hier voor de volledige website
"Voorouders uit Midden-Limburg"