De dorpsschool

Zie ook:
De Latijnse school
De geschiedenis van het bisschoppelijk College
De scholen in het bisdom Luik
De ontwikkeling van dorpsschool en Latijnse school in het hertogdom Brabant tot 1520
dorpsschool in Zuid-Limburg (authentieke anecdotes over het dorpsleven anno 1789)
Analfabetisme in Swalmen eind 18e eeuw

Het lager onderwijs in de stad

Afbeelding: De dorpsschool, Jan Steen 1662

In de begintijd zullen de dorpsschool en de lagere scholen in de stad niet zo verschillend zijn geweest. Alleen in de stad begon men al veel eerder met het geven van onderwijs. We bespreken daarom eerst enkele dingen die bekend zijn over het onderwijs in Roermond. Bij het begin van de bewaarde verslagen van de raadsvergaderingen (de eerste stammen uit 1596) was er in Roermond al sprake van scholen.
Hoeveel eerder deze scholen al bestonden is niet heel duidelijk. Meerdink zegt in zijn proefschrift "Roermond in de Middeleeuwen" dat scholieren van de stadsschool in 1343 voor hertog Reinald II te Montfort op Kerstmis kwamen zingen. De kloosters in de stad van die tijd, de Munsterabdij en het Minderbroederklooster, hadden in die tijd geen scholen. Er was dus in ieder geval toen al ergens in de stad een school. Dat zou in de schoolstraat geweest kunnen zijn, maar deze kan ook zo genoemd zijn omdat in 1462 de Cellezusters in die straat ook school gingen houden. (Meerdink pag. 59). Wat we lezen in de raadsvergaderingen twee en een halve eeuw later geeft aan dat het in die tijd waarschijnlijk nog om een vrij primitieve manier van onderwijs ging. Zo lezen we bijv.:

28 september 1600. Jacob van Viersen, gewezen koster van Nijmegen zal zich hier komen vestigen, om zijne "conste van stofferen en mit verwe mahlen te exerceeren" en zal dan ook verder de kinderen het alfabet te leeren.
Opvallend dus dat hier naast het alfabet ook een vorm van ambachtelijkheid werd geleerd.
Onderwijzers kregen aanvankelijk vooral beloningen in natura. Zo lezen we in de verslagen van de magistraat van Roermond:
10 Januari 1602. Den onderschoolmeester, Johan Breuer van Beuvenich wegens zijn zwaren dienst in kerk en school 1 malder rogge toegelegd.
Iets dergelijks zien we diverse keren, straks zullen we vergelijkbare dingen tegenkomen als we de dorpsschool van Maasniel gaan bespreken. In later tijden wordt er ook geld voor onderwijs in de jaarlijkse begroting uitgetrokken, maar tegelijk zijn er ook berichten dat allerlei mensen zich met het onderwijs gaan bezig houden en dat dat ten koste dreigt te gaan van gesubsidieerde onderwijzers:
1 Juni 1702. Door de menigte der schoolmeesters kunnen de schoolmeesters Bredenbach en Schoffelen niet langer subsisteren, die jonckheijt wordt niet meer geleerd, soo in 't gheestelick in 't wereldlick door de vele abuisen, die worden gecommitteerd.
Ook de ouders betalen al snel een klein deel mee in de kosten, maar dat is veel te weinig voor de onderwijzer om van te kunnen leven:
5 Februari 1784. De Schoolmeesters Bosch en Bellaers hadden een halve schelling per maand van ieder kind; zij krijgen 's jaars ieder 20 gulden toelage.
Als bleek dat een onderwijzer het goed deed (en deze waarschijnlijk eerst geklaagd had over zijn te lage inkomsten) werd hem soms nog wat extra's toegestopt, in de 17e en begin 18e eeuw gebeurde dat meestal in natura, later ook in geld:
26 Februari 1787. De schoolmeester J.B. Mugo krijgt eene gratificatie van 180 gl., gezien de schrijfstukken van eenige schoolkinderen, tot preuve van derselver voortsganck in de schrijffkunde.
In de 18e eeuw kwamen er in Roermond al klachten over het gedrag van de onderwijzer. Zo lezen we:
30 Januari 1755. De schoolmeester der Hoghe schole, Jacs Jacobs heeft een kind geslagen. Hij krijgt 1/2 ducaton boete.
In dit geval ging het evenwel over een schoolmeester der "Hoghe schole", dus deze had te maken met al wat oudere kinderen.
Aanvankelijk werd er gewoon in de huiskamer van de onderwijzer les gegeven, maar ook daar kwam verandering in. De magistraat trok geld uit voor meubilair:
23 Mei 1715. Voor de school van Hendrick Graven, schoolmeester, zullen vier bankskes en een tafeltje van licht hout gemaakt worden.
In Roermond werd op een gegeven moment ook geprobeerd via een vorm van examens zicht te krijgen op de kwaliteit van de onderwijzers.
15 Juli 1723 Peter van de Bock zal school mogen houden, mits hij examen doet bij den Scholaster.
In de Franse tijd kwamen er inspecties. De kwaliteit van het onderwijs was een van de dingen waar naar gekeken werd, maar nog veel belangrijker was het dat de onderwijzer in de pas liep met de beginselen van de Franse revolutie. Bellaers, die al hierboven genoemd werd als houder van een schooltje, was iemand die zich geheel aanpaste, braaf alle Franse feestdagen meevierde en de kinderen in optocht (quatre a quatre) door de stad leidde bij plechtige gebeurtenissen. Hij werd dan ook alom geprezen door de toenmalige autoriteiten. Bellaers had al een school in 1780 en deze school overleefde alle overheden: ze bleef bestaan tot 1825. H. Drehmans Sr., zelf in de periode net na de Franse tijd geboren, schrijft in 1914 (Limburgs Jaarboek XX, pag. 296) bij een beschouwing over het onderwijs vlak na de Franse tijd het volgende over deze school:

Voor de kinderen tot de leeftijd gekomen dat ze moesten leren lezen, van schrijven was geen sprake, was er een school bij de poortwachter Bellaerts (noot: na 1825 was Bellaers nog steeds een tijd poortwachter) aan de brugpoort. Heden nog bestaat het portiershuisje van enkele vierkante meters groot, dat destijds tot woning en school dienen moest; daar werden de kinderen onderwezen in Gotisch letterschrift, van leerboeken en Latijnse letters was destijds daar geen sprake en hadden de leerlingen het zo ver gebracht dat zij enige volzinnen uit het Christelijk leerboek konden lezen, waarvan Bellaerts dan ook de uitleg gaf en die zich voornamelijk bepaalde met het verhaal van de schoonheid van de hemel en de vreselijkheid van de hel, dan waren de kinderen uitgeleerd en ging het van "opzegge nao hoes", d.w.z. die zijn les gelezen had kon naar huis gaan. Veel eerbied hadden de kinderen niet voor hun meester; immers daar deze een vurig liefhebber was van tabak pruimen had er zich allengs op zijn wang een uitwas gevormd. De kinderen zongen daarom bij vertrek: "Lek vinger, lek doem, lek Bellaers zien proem." Op een gravure van J. Dionisy "le port de Ruremonde" voorstellende, en waarvan nog enkele exemplaren bestaan, ziet men een lange magere man met korte broek en een steek op het hoofd van zijn dochter vergezeld; dat is 't portret van Bellaerts.

In 1816 werden in Haarlem voor de noordelijke provincies en in Lier voor de zuidelijke provincies de eerste kweekscholen opgericht. Dit was natuurlijk erg mager voor een gebied als de Benelux. In Roermond werd in 1825 een onderwijzersgezelschap opgericht waar diverse onderwijzers van de regio lid van werden. Dit diende om de kwaliteit van de onderwijzers te verbeteren. Om in aanmerking te komen voor een rijkstoelage dienden vanaf 1816 de onderwijzers een examen af te leggen. Dit genootschap bereidde je door cursussen voor op dat examen. Om de drie of vier weken was er gedurende een dag een bijeenkomst met 12 kinderen als "oefen-leerlingen". Drie jaar later werd er een tweede gezelschap opgericht, nu niet voor praktizerende onderwijzers, maar voor aankomende onderwijzers, een soort kweekschool dus. De studenten kregen 4 uur per week les in alle schoolvakken. In 1845 bestond er nog steeds een Roermonds gezelschap met 23 leden die een zaterdag per maand een goed bezochte bijeenkomst hielden.

In 1847 had deze vereniging de volgende leden: Rijks lagere School Roermond: J. Pieters, J. Valetta, P. Bingen, G. Wiers en P. Peters. Dan Vader en zoon Fouquet en J. van Ool van de stadsschool Roermond. Uit de omliggende dorpen: P. Simons uit Maasniel, E. Kurstjens uit Posterholt, A. Simons en M. Kruytzer uit Linne, J. Krekelberg uit Maasbracht, F. Meuter en W. Meuter uit Swalmen, H. Cloots uit Buggenum, J. Brouwer uit Montfort, J. Rulkens en J. Grummer uit Vlodrop, F. Schrijvers en J. Geelen uit St. Odiliënberg, H. Schmitz uit Melick, O. Wolters en J. Janssen uit Herkenbosch, H. Pijls uit Herten, H. Schreurs uit Haelen, J. Peters uit Horn, E. Linssen uit Stevensweert en tot slot Th. van Eijl, J. Meeuwissen, J. Hover en G. van Kempen uit Echt. Wat leerde je nu zoal op zo'n kweekschool. Er is een soort toelatingsexamen bekend welk gehouden werd bij de sollicitanten naar de post van ondermeester van de stadsschool van Sittard. Zelfs een beetje Latijn diende men te kennen!

Het is ook aardig om nog enkele anecdotes te laten zien over de toestand van enkele scholen zoals gezien door H. Drehmans Sr vanuit zijn eigen herinnering of die van mensen die hij kende:

Een andere school, reeds van beter allooi, waarvan veel van mijn tijdgenoten die deze school bezochten de herinneringen nog zullen hebben, was de school van Van Eykeren op de Steenweg. (Noot: deze school wordt vreemd genoeg niet genoemd door H. Lucas bij de beschrijving van het Lager onderwijs in Roermond in zijn uitgebreide artikel in "Spiegel 1994.") Van Eykeren was een gepensioneerd onderofficier, die zich tot taak gesteld had de Roermondse jeugd de noodzakelijke bekwaamheid in het lezen bij te brengen, (van schrijven was ook hier geen sprake), waarvoor hij negen bedrukte papieren borden gebruikte, waarvoor de leerlingen, naar hun bekwaamheid, beurtelings gebracht werden om hun les op te zeggen. In een slaaprok gehuld, met stok en lat gewapend, troonde van Eykeren in het midden van de school en wee degene die gedurende de oefeningen de moed had de rust te verstoren door praten of beweging, voor hem waren verschillende straffen weggelegd, waarvan de minste was "pootje op houden", dat was de toppen van de vingers aan de meester voorhouden waarop deze dan met de lat een slag gaf die geweldig pijn deed. Ook waren allen, zelfs op straat, met de groorste angst bezield voor 's meesters straffende hand. Al werd bij Van Eykeren niet veel geleerd, hij wist aan zijn leerlingen orde en gehoorzaamheid in te prenten en dat alleen reeds was een weldaad voor het latere leven.
Van bijzondere meisjesscholen was geen sprake, ook was destijds het zedelijk peil der vrouwelijke jeugd alles behalve prijzenswaardig. Maar hierin zou verandering komen.
Naast de stadsschool die bij een groot deel der burgerij niet in aanzien was, werd Roermond met een Rijks lagere school voor jongens en meisjes begiftigd met de heer Rudolf Pieters als hoofdonderwijzer en de heren Jan Pieters, Valet en Bingen als assistenten. De heer Rudolf Pieters was een bekwaam wiskundige, waarvan de vier deeltjes rekenboeken nog jaren lang niet alleen in de lagere scholen maar ook in de inrichtingen voor middelbaar onderwijs gebruikt werden. De heer Jan Pieters, bij zijn leerlingen bekend als meester Jan, wist deze de Nederlandse taal te doen beoefenen en liefhebben, en daar de heer Valet na een kort verblijf te Roermond naar Indië vertrok en de heer R. Pieters het tijdelijke met het eeuwige verwisseld had, werd de heer J. Pieters hoofd der school en de heer Bingen leraar in de tweede klasse en tevens onderwijzer in de Franse en Duitse talen, waarvan hij de grondbeginselen met vrucht aan zijn leerlingen mede deelde. In de Spiegel van Roermond 1994 schrijft H. Lucas over deze school (pag. 51): bij Koninklijk besluit van 14-11-1818 werd Roermond aangewezen als vestigingsplaats van de school in een gedeelte van het voormalig klooster der Penitenten dat door de stad aan het rijk werd afgestaan. Een gedeelte van het ernaast gelegen erf van het armhuis (Godshuis) moest er aan worden toegevoegd. (Ingang waarschijnlijk aan munsterstraat, vlakbij H.Geestkerk) Deze school opende haar poorten mei 1820. En even verder: De schoolopziener bekritiseerde het gemeentebestuur dat nog wel de "ellendige" scholen van Bellaers en van Dalon gesteund werden maar dat ze voor de R.L.S. geen cent over had. Pas in 1827 verklaarde de stad zich bereid desnoods een jaarlijkse subsidie van 300 gulden te geven. In 1861 werd deze school opgeheven.
Drehmans: Ook voor meisjes was een betere toekomst weggelegd. Door tussenkomst van een weleerwaarde heer Deken Moonen richtten de Weleerwaarde zusters van Liefde, uit Tilburg gekomen, te Roermond een lagere school voor meisjes op, die vanaf het eerste moment druk bezocht werd en de beste vruchten tot de huidige dag afgeworpen heeft en nog afwerpt.

Schulstube während des Geographieunterrichts um 1874 Hasenclever, Schulstube während des Geographieunterrichts um 1874. Museum der bildende Künste Leipzig, olieverf op linnen 84,7 x 72,5 cm.

Zoals we uit het voorafgaande kunnen opmaken ging het onderwijs snel vooruit. De basis daarvoor werd allereerst gelegd in 1820, toen de Rijks lagere school werd opgericht. Deze kon als stadsschool het aantal leerlingen absoluut niet alleen verwerken, sommige privéschooltjes, zoals die van Bellaers bleven daardoor nog 5 jaar bestaan. Toen in 1825 naast de Rijks lagere school een tweede openbare school met gratis onderwijs voor arme kinderen werd opgericht kon de schoolopziener alle privéschooltjes sluiten. In 1827 werd over deze armenschool gezegd: Het lokaal is ruim, de inrichting laat nog veel te wensen over, onderwijs is goed, alleen kinderen die ongeënt zijn tegen pokken mogen worden aangenomen.

Hoewel in 1821 artikel V van de voorlopige instructie voor schoolopzieners slechts voorschrijft dat kinderen moeten leren "lezen, schrijven, rekenen en de Nederduitsche taal of in de verdere hulpmiddelen van dezelve als de Fransche en andere hedendaagse of ook geleerde talen, de aardrijks- geschiedkunduege en dergelijke", is het onderwijs in 1829 in de Rijks Lagere School al veel uitgebreider:
de eerste klas: lezen, schrijven, spellen, getal- en vormleer, rekenen, eigen opstellen, bijbelse geschiedenis, godsdienst en zedekunde.
De tweede klas: Uitbreiding van de vakken uit de eerste afdeling + taal, aardrijkskunde en geschiedkunde.
De derde klas: als de tweede, benevens stelkunde, natuurkunde, natuurlijke historie en zingen.

Een vermoedelijk uit de Belgische tijd (1831) stammend overzicht van de hand van hoofdonderwijzer Pieters noemt: Frans, Duits, Nederlands, schoonschrijven, rekenen, algebra, meetkunde, aardrijkskunde, algemene geschiedenis, natuurlijke historie, zingen, catechismus en moraal, tekenen. Zeker in de Nederlandse tijd zaten op de RLS ook een aantal niet katholieken. (Kinderen van de dominee, maar vooral ook kinderen van in Roermond gelegerde militairen. In de Belgische tijd is het garnizoen vertrokken en zullen de kinderen vrijwel allemaal katholiek geweest zijn. De school werd ook bezocht door een kapelaan, die er waarschijnlijk godsdienstlessen gaf. Blijkbaar kon dit toen al, ondanks dat de school officieel neutraal was.

In 1843 schrijft de inspecteur over de "armenschool":

Het is een mooi gebouw gelegen aan de Jezuďtenstraat met drie schoolvertrekken. 2 beneden, 1 boven, goed ingericht met 62 schrijftafels. 8 banken, 1 letterkast en een volledig stel maten en gewichten. De drie vertrekken zijn goed verlicht, verwarmd en zindelijk zoveel als mogelijk bij de gemene kinderklasse te vinden is. De hoofdonderwijzer Fouquet is bekwaam en vlijtig. Hij bezit de derde rang en geeft onderwijs in de eerste afdeling. In de tweede afdeling, boven, is werkzaam Jozef van Ool, hij heeft de derde rang, is bijzonder bekwaam en zedig, houdt goede orde onder de hem toevertrouwde leerlingen, allemaal jongens, die in de rekenkunde uitmunten. De derde afdeling wordt bestierd door Fouquets zoon, tot dusverre zonder rang, bekwaam en zedig. Deze afdeling is met een deur van de eerste afgesloten, nochtans kan hij altijd zijn vader te hulp komen. Ik vond er tegenwoordig 249 leerlingen van beider kunne die afgezonderd geplaatst waren. Deze zo belangrijke school is het meest ingericht voor een mindere klasse en behoeftige kinderen. De staat van het onderwijs is goed. De vakken bestaan uit Hollandse taal, lezen, schrijven, hoofdregels der rekenkunde. De manier van onderwijs geven staat mij aan, evenals de vorderingen der leerlingen. De boeken die er gebruikt worden zijn: "het klein en groot spaboek, Bakkers 1e en 2e deel, kleine Piet-Brave Hendrik, Brave Maria, Vriend der jeugd, Vader Jacob, Moeder Anna, Deugd en Onschuld, Oude en Nieuwe Testament, Ware Rijkdom eerste en tweede deel, Redekundig leesboek, Rekenboekjes van Pieters eerste tot en met vierde deel, Taalboek van Anselijn.


In 1844 schrijft de inspecteur over de R.L.S.:

"Het schoolgebouw van de R.L.S. ligt midden in de stad, is ruim en klaar, beneden is de woning van de onderwijzer, boven is de school, zindelijk en goed verwarmd. Er zijn drie van elkaar gescheiden afdelingen: de eerste en laagste bevat apart zittende jongens en meisjes, in de tweede afdeling zijn alleen jongens die tot de middelste en hoogste klasse behoren, de derde afdeling bevat alleen meisjes. In de eerste afdeling waren: 10 schrijftafels met lessenaars, 2 borden, 9 leestafels van Prinsen, een letterkast, een tafeltje met stoel en een ezel met bord. Tweede afdeling: 12 schrijftafels met lessenaars, 3 schrijfborden, landkaarten van Limburg, Nederland, Europa en Azië, een tafeltje met stoel, een ezel met bord, twee mooie kasten in de muur ter berging van schoolbehoeften. Derde afdeling: acht schrijftafels met lessenaars, drie borden, een ezel met bord, landkaarten van Holland, België, Europa en Azië en een volledig stel van maten en gewichten. Alle lof voor meester R. Pieters, 2e rang, die zich speciaal met de tweede afdeling bezig hield. Zijn broer Jan, ook bekwaam, zedig en werkzaam, is de tweede leermeester en doet de derde afdeling. De eerste afdeling is voor Frans Bingen, nog zonder rang, met assistentie van Godfried Wiers, zonder rang. Bij bezoek waren er 126 leerlingen, maar meestal zijn er 140. Onderwijs laat niets te wensen over: taalkunde, lezen, schrijven, rekenen, geschiedenis, aardrijkskunde, Frans en Duits op verzoek."

Dit was dus 4 jaar nadat Roermond van België was afgescheiden. De kaarten van België waren blijkbaar al gemaakt. Ook toen waren nog steeds de broers Pieters als onderwijzer actief. Het rapport is een jaar later geschreven als het eerdere rapport over de stadsschool. Opvallend is dat bij de armenschool (de stadsschool) 249 kinderen over drie klassen verdeeld waren (gemiddeld 83 kinderen in de klas!), bij de RLS waren dat er 140 (gemiddeld 47).

In 1851 bij de volgende inspectie werden ook op de armenschool de beginselen van Geschiedenis en Aardrijkskunde onderwezen, maar een jaar later werd deze school opgeheven en kwam er een nieuwe openbare school, alleen voor jongens, geleid door de Christelijke broeders.

Bewaarscholen

In Roermond waren ook diverse mensen die hun kost verdienden door kleuters te "bewaren". Van de situatie vlak na de Franse tijd weet H. Drehmans ook leuke anecdotes te vertellen:

De oudste van deze inrichtingen als bewaarschool was op het Begijnhof bij tante Schonken in een klein kamertje zonder lucht en weinig licht, op lage bankjes gehurkt luisterden de kinderen naar de verhalen van tante Schonken over aardmannetjes en vuurmannen of werd hier bij afwisseling het onze vader en wees gegroet geleerd, hetgeen telkens onderbroken werd door de bedreigingen van tante Schonken, als de kleuters zich niet rustig hielden of zelfs slaags raakten, waarvoor deze dan als het ernstig werd, in het turfhok gezet werden tot de schooltijd voorbij was en allen al vechtend en stoeiend met veel geraas en beweging, allerlei guitenstreken uitvoerend huiswaarts keerden.
Een tweede bewaarschool was bij tante Klör in de H. Geeststraat op een bovenkamertje, meer bestemd voor de kinderen van de betere burgerij. Tante Klör had het verstand als het weer het enigszins toeliet, het enige venster van het kamertje open te laten, zodat de voorbijgangers de lessen die er gegeven werden, volgen konden en zich vermaakten met de vermaningen en onderbrekingen van de onderwijzeres; zo bijv. bij het bidden: 't kind: "onze vader die in de hemelen zijt", tante Klör: "Haai dich stil", 't kind: "geheiligd zij uw naam"; tante Klör: "dadelik loat ich dien echterste kirmes haayen" enz. en daar deze de tact niet had gelijk tante Schonken om de kinderen allerlei vertellingen op te dissen was het daar veel woeliger.
Een derde bewaarschool was op de hoek van de H. Geeststraat bij Mieke Madam. De ingang was door een grote poort die uitzicht gaf op een vuile donkere binnenplaats versierd met een mesthoop. Aan de linkerkant was de ingang van de school. In een kamer waar licht en lucht ontbrak, lag aan de bovenzijde, Madam, een Franse uitgewekene, op een bed ongeveer met rood en blauw geruite gordijnen, die sinds jaren wel de was niet gezien hadden; dat was de troon waar Madam zetelde of liever legerde en van waaruit zij de kleinen beheerste door Mieke Madam, een verwante, bijgestaan; de kleinen, die op lage bankjes in twee rijen gezeten, vol schrik en angst beefden als van uit het bed een gedruis gelijk aan dat van een kerkuil kwam, de ondeugenden berispende. Werd het rumoer te groot dan werd de belhamel door Mieke bij Mdam op het bed gebracht en onderging de schuldige een welverdiende kastijding op zijn achterkasteel. Ik zelf ben als kind een uur in deze school geweest, maar bij de aanblik van dat tafereel, dat mij nog vers in het geheugen ligt, vluchtte ik weg, roepende: ik wil bij dat lelijk wijf niet zijn! Ik wil bij dat lelijk wijf niet zijn!

Het onderwijs in de omliggende dorpen van Roermond.

Hasenclever, Hieronymus Jobs als Schulmeister 1846 Hasenclever, Hieronymus Jobs als Schulmeister 1846. Museum der bildende Künste Leipzig, olieverf op linnen 123 x 158 cm)

Via het boek het boek "Onder den Klockenslagh van Neel" van Jan Ruiten (zie "belangrijke bronnen") vernemen we wat details over de dorpsschool van Maasniel, vroeger een dorpje behorende bij de vrijheerlijkheid Dalenbroeck. Maasniel ligt vlakbij Roermond en is tegenwoordig onderdeel van de stad Roermond.

Een belangrijke naam van een onderwijzersgeneratie is daar de naam Simons. Enkele leden van deze familie Simons verhuizen later naar Swalmen of Beesel, en worden ook daar onderwijzer. In Beesel is daarvoor enkele generaties iemand met de naam Meuter koster en soms ook onderwijzer.
De eerste vermelding van een school in Maasniel is in 1665. In dat jaar liet koster Matthias Thomae op eigen kosten de kosterij opknappen. Deze stond aan het kerkhof. In de akten wordt hij genoemd als koster en schoolmeester. Deze combinatie was heel gebruikelijk, soms nog tot rond 1800. Van de onderwijzer werd verwacht dat hij zich "altoyst eerlijck ende deughdelijck" gedraagt. In die tijd bedroeg de jaarwedde van de schoolmeester 16 pattacons en 10 stuivers. Het geld werd in die tijd gehaald uit de beestenschat van de gemeente. (Iedereen in een gemeente werd hoofdelijk aangeslagen, daarnaast nog over bezit als koeien, schapen enz., de zogenaamde "beestenschat") De kinderen werden onderwezen in lezen, schrijven en in de katholieke leer en gebeden. Vaak was de koster/onderwijzer ook bedreven in koorzang. Rekenen stond in die tijd nog niet op het programma. Af en toe kwam ook de pastoor zelf les geven in de katholieke leer. Steevast werden de kinderen dan getrakteerd op peperkoek en een enkele keer kregen ze een rozenkrans mee naar huis. Rond 1700 ontstonden er problemen. De jaarwedde van de onderwijzer was stevig teruggelopen en ook waren er achterstallige betalingen. De onderwijzer had duidelijk "mot" met de pastoor. In 1702 werd hij dan ook ontslagen, maar toen de pastoor een jaar later overleed werd de onderwijzer weer opnieuw aangesteld. In 1687 was er in Maasniel nog sprake van "de school op den kerkhoff", maar zo'n dertig jaar later sprak men van "de cleyne schoole onder het raedthuys". Veel mensen uit die tijd waren de schrijfkunst niet machtig en ondertekenden met een symbool: boeren tekenden vaak een riek, paardenbezitters een eg, kleermakers een schaar, enz.

Hiernaast een document ondertekend in 1730 door de schepenen en andere bestuurders van Swalmen. Tot drie keer werd ondertekend met een riek, zelfs de presidentschepen kon niet schrijven. De secretatis vulde in: "dit is het merck van... enz". Zie ook het document over analphabetisme in Swalmen eind 18e eeuw.
Kunnen lezen en schrijven werd steeds belangrijker, dus ook de boeren wilden dat er goede dorpsscholen kwamen. Maar in de eerste helft van de 18e eeuw hadden ze er nog bitter weinig geld voor over, zodat de onderwijzer steeds een nevenfunctie moest hebben. In 1711 werd er in Maasniel een vervallen huis opgeknapt om omgebouwd te worden tot school en tevens tot herberg. Ook werd er een varkensstal achter getimmerd. De boeren klaagden dat hun kinderen "boter moesten stoten" i.p.v. van dat ze leerden lezen, dus ze wilden een nieuwe onderwijzer. Dat werd echter niet toegestaan. In 1729 was er nog sprake van "de herberg van de schoolmeester".

Onderwijzer Joes Simons

Pas vanaf de volgende schoolmeester, Joes Simons, ging het beduidend beter met het onderwijs. Na hem zouden in Maasniel nog drie generaties Simons in het onderwijzersvak volgen. Hij kreeg ook een voeder kolen toegezegd om het schooltje 's winters warm te houden. Toen hij in 1746 overleed was zijn vrouw enkele jaren onderwijzeres aan de school.

Onderwijzer Haes

Voordat zijn zoon Paul Simons in 1792 onderwijzer werd was Herman Haes de dorpsonderwijzer. Herman Haes was bedreven in het schoonschrijven. Hij heeft ook enkele pentekeningen nagelaten. Tevens was hij organist in de kerk. Maar deze Herman Haes werd ook vaak in de herberg gezien i.p.v. in de school waar ook weer allerlei klachten over kwamen. De schooltijden liepen toen van 8-11 uur en van 1 tot 4 uur. In 1786 waren er 50 leerlingen Latere opmetingen vermeldden dat het schoollokaal 30 bij 17 voet groot was met twee vensters op het oosten, elk venster 8 bij 6 voet. Hoe groot een voet in Roermond was weet ik niet precies. De voet was overal anders: De Leuvense voet was bijv. 0,2855 m, De Luikse voet 0,2918 m , De Rijnlandse voet 0,3140 m. Laten we het dus maar houden op 3 dm. Dat betekent dat het lokaal ongeveer 9 bij 5 meter was met twee ramen van 2,4 bij 1,8 meter.

Onderwijzer Paul Simons

Na Herman Haes werd Paul Simons in 1792 de nieuwe onderwijzer. Hij kwam te wonen naast zijn zwager die koster was. Beide ambten waren dus in die periode gescheiden. Dat was nog net voor de Franse tijd. Paul Simons kreeg dus gelijk ook te maken met al de Franse regels. (zie het document "
regels in de Franse tijd")
In die tijd was de dorpsschool nog steeds een gemengde school. De kinderen kregen les in lezen en schrijven in de "langue flamande". 's Zomers was er geen school. André Wackers berichtte dat men "citoyen Simons" op zijn burgerzin en goede manieren kon aanspreken.

De scholen worden hier alleen maar bezocht door kinderen van lagere leeftijdsgroepen. Het besluit van het uitvoerend bewind, dat met de grootst mogelijke ruchtbaarheid bekend is gemaakt heeft grote opschudding teweeggebracht; bij het bezoek dat ik laatst aan de genoemde scholen bracht, vergezeld door de Municipale agent en de hoofdonderwijzers, heb ik met genoegen gezien, dat de onderwijzers voorzien waren van de grondwet, waarvan zij talrijke artikelen in het Nederlands hebben laten vertalen en door de kinderen hebben laten overschrijven. De burgers Sijben, zuster van het algemeen vicariaat, die ook onderricht geeft aan een twaalftal meisjes en die Frans spreekt, heeft mij beloofd, dat ik bij mijn volgende bezoek bij haar de grondwet zal aantreffen en dat zij alle zorg ervoor zal dragen, dat haar kinderen zich op de hoogte stellen van de Republikeinse beginselen. Het besluit van het uitvoerend bewind is in al deze onderwijsinstellingen aangeplakt.

Hoe het met het analfabetisme was gesteld in Swalmen tussen 1791 en 1797 kun je in dit aparte document lezen.

Onderwijzer Joes Simons jr.

In 1805 kreeg Paul Simons assistentie van zijn zoon Joes. Paul Simons overleed in 1811. Na de Franse periode kwam Limburg bij Nederland. Er kwamen al snel weer nieuwe regels voor het onderwijs. Vanaf 1818 moest de onderwijzer een proeve van bekwaamheid afleggen. Joes Simons kreeg een "onvoldoende" voor taalkunde en lesgeven. Voor schrijven kreeg hij een "goed" en het rekenen was "redelijk". Blijkbaar stond toen dus ook rekenen op het programma. Hij kreeg een boekje om zich verder te bekwamen. (Dit zal een boekje geweest zijn vergelijkbaar met een van onderstaanden in de antiquarische literatuurlijst). In 1826 kwam er een nieuwe dorpsschool na een grote inzamelingsactie onder de bevolking. In zijn toespraak bij de opening zinspeelde de burgemeester op het grote aantal kinderen dat veelvuldig de school verzuimde. Dit baarde de bestuurders blijkbaar nogal wat zorgen. Ook de schoolopziener had hier bij de laatste inspectie zijn misnoegen over geuit. (In het boekje van P.K. Görlitz van 1820 , zie literatuurlijst hieronder, staat achterin een voorstel voor een administratieve kaart waarop o.a. per kind ook het schoolverzuim wordt bijgehouden. Iets dergelijks was blijkbaar in 1826 al ingegaan).

Onderwijzer Paul Simons jr.

In 1826 werd Joes Simons al geassisteerd door zijn zoon Paul. In 1840 werd Joes Simons nog slechts genoemd als organist en akkeraar. Zijn zoon Paul was in 1824 geslaagd voor onderwijzer 4e rang. Blijkbaar moest je toen dus een diploma hebben. Twee jaar later, hij was toen 20, slaagde hij voor de derde rang en hij ging zich tevens toeleggen op de studie van de Franse taal. In dat jaar meldde de inspecteur dat de school zeer goed was ingericht met de benodigde schrijftafels, borden enz. Het onderricht was er op vooruitgegaan, dat gold zowel voor Joes als zoon Paul Simons. In dat jaar telde de school 142 kinderen, waarvan hij er enkele heeft overhoord. In de taal bleken zij vrij goed te zijn en ook het lezen verliep naar genoegen. Tevens toonden zij enige kennis van het rekenen (blijkbaar nog steeds niet zo belangrijk) terwijl ook het schrijven sinds zijn vorige bezoek was verbeterd. Zoon Paul woonde een tijd lang in de nieuwgebouwde school. Hij verdiende als ondermeester 250 florijnen per jaar. In het begin van de Belgische periode kreeg Paul Simons een vaste aanstelling. Nu kreeg hij ook een aparte onderwijzerswoning in de dorpsstraat. In 1855 kreeg de nieuwe school een speelplaats. Daarvoor werd de St. Laurensmarkt ontruimd. De inspecteur was in 1855 tijd zeer tevreden, ook over de voorzieningen. Er was toen een hoofdonderwijzer, een hulponderwijzer en een kwekeling voor in totaal 110 kinderen (64 jongens en 46 meisjes). Het schoolhoofd verdiende 400 gulden, de hulponderwijzer 200 gulden en de kwekeling kreeg een toelage van 25 gulden.

Caspar Simons, onderwijzer in Swalmen

Paul Simons had twee zonen die ook onderwijzer werden. In 1855 werd zijn zoon Jan-Baptist Simons, toen 18 jaar oud, toegelaten tot de derde graad. Ook hij deed een studie in de Franse taal. Broer Caspar, drie jaar ouder, was toen ook al derde graads onderwijzer en studeerde Duits en Engels. Hij werd later hoofdonderwijzer in Buggenum en uiteindelijk in Swalmen. Bij diens afscheid in de zomer van 1899 stond er een uitgebreid artikel in de Maas en Roerbode:

dinsdag 25 juli 1899
SWALMEN - "Met innig leedwezen hebben wij vernomen dat het hooggeacht hoofd onzer school, de weled. heer C.E. Simons, met 16 Nov. a.s. zijne betrekkingen gaat nederleggen. Bijna 50 jaren heeft hij met onvermoeiden ijver en bijzonder leeraars- en opvoederstalent, geërfd van zijn vader z.g., den in zijn tijd heinde en verre vermaarden hoofdonderwijzer van Maasniel, aan het onderwijs en de opvoeding der jeugd besteed. Nu mag hij voorzeker een welverdiende rust genieten.
Het door hem aangevraagd ontslag werd in de Raadsvergadering van 19 Juli verleend, onder bijvoeging van het praedicaat meest eervol. Burgemeester en Wethouders schrijven daarbij verder, dat aan hen opgedragen is, den heer Simons namens den Raad, vertegenwoordigende geheel de gemeente Swalmen, de verzekering te geven van het innig leedwezen, waarmeede hij van zijn besluit heeft kennis genomen, en van de oprechte dankbaarheid voor al het goed, dat hij gesticht heeft.
Voorwaar, die openbare hulde aan ons eminent schoolhoofd is welverdiend, en mag voorzeker gelden als de tolk der gevoelens aller ingezetenen.
Van ouder op kind toch, heeft hij gedurende 33 jaren (van 1866-1899) als hoofd der school onzer gemeente, aan allen uitstekend onderwijs gegeven.
En wat een goede school voor een dorp vermag, mogen industrie en welvaart getuigen! Vóór hij te Swalmen fungeerde, was hij 9 jaren (van 1857-1866) hoofd der school te Buggenum, alwaar hij tot heden nog de beste, de dankbaarste herinneringen heeft achtergelaten.
En vóór dien tijd diende hij vier jaren (van 1853-1857) te Rolduc het Bijzonder Onderwijs, voorafgegaan door 3 jaren voorbereidende studiën aldaar (1850-1853). Aan Rolduc komt alzoo, na de school van zijn vader, de eere toe een dergelijk onderwijzer en opvoeder der jeugd als de heer Simons gevormd te hebben.
En wat gaat ons Fanfare-gezelschap St. Caecilia in hem niet verliezen! 't Gezelschap, waarvan hij zoovele jaren met musicalisch talent den dirigeerstok zwaaide, en waarvan hij met de meeste bereidvaardigheid en opoffering zijne ledige uren besteedde tot volmaking der muziek en veredeling der volksuitspanning!
En het zangerskoor der kerk, waarvan hij eveneens directeur en leider was, en dat door hem bezield werd om de verheven kerkelijke diensten zooveel mogelijk op te luisteren. Kortom, Swalmen ziet een zijner meest verdienstelijken burgers zijne met eere bekleede ambten en betrekkingen nederleggen.
Aan Swalmen blijft niets over dan in aansluiting aan de uiting van den Gemeenteraad, den heer Casper Simons, bij dit afscheid, de hulde zijner dankbaarheid aan te bieden, met den vurigen wensch: hij moge nog lang een genoeglijke rust genieten, die hij in zijn welbesteed leven tot hiertoe niet gemocht heeft.
De zoete herinnering, zooveel en zoovelen te hebben welgedaan, moge hem als een verkwikkende avondzon de verdere dagen zijns levens veraangenamen.
Dat is de wensch en de bede van Swalmen's dankbare ingezetenen."
Maas- en Roerbode d.d. 25-7-1899; Het Gezetje van Zjwame, blz. 189.

Jan-Baptist Simons, onderwijzer in Beesel

Foto St. Laurentius Jongensschool uit 1940

Jan-Baptist, twee jaar hulponderwijzer in Maasniel, werd op 7-2-1861 benoemd tot hoofd van de school in Beesel.

In 1863 kreeg hij toestemming om daar tevens koster te zijn: de aloude combinatie weer in ere hersteld. In Beesel woonde al zo'n 150 jaar een andere familie Simons, waardoor de naam Simons in deze omgeving nog uitgebreider werd. Jan-Baptist Simons hield nog een toespraak in 1888 bij de installatie van de nieuwe pastoor van Beesel. 15 mei 1896 overleed hij plotseling. De Maas-en Roerbode berichtte: "Een groote deelnemende stoet volgde het stoffelijk overschot eerst naar de parochiale kerk en vervolgens naar den doodenakker." In 1857 trad een nieuwe schoolwet in werking. Men kon vanaf het zesde jaar in vier periodes op de school toetreden: 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober. Ook de lestijden waren nu landelijk vastgelegd: van half negen tot elf uur en van half twee tot vier uur, behalve op zaterdagmiddag. Lijfstraffen waren vanaf toen strikt verboden. Het onderwijs was niet gratis, het schoolgeld bedroeg 30 cent per maand, maar voor armlastige ouders sprong de gemeentekas bij. De hoeveelheid vakantiedagen was veel lager dan nu. Er waren twee weken vakantie in september, twee dagen met vastenavond en de eerste twee dagen van de plaatselijke kermis. In 1880 werd er weer een nieuwe school gebouwd.

Meester Simons van Maasniel was inmiddels met pensioen gegaan en stierf 30 december 1884. Na de dood van meester Simons in Beesel en nog later zijn broer in Swalmen kwam een einde aan een langlopende traditie in de wijde omtrek m.b.t. de onderwijzersfamilie Simons. Zowel Maasniel, Buggenum, Beesel en Swalmen roemden nog jaren de kwaliteiten van hun "meester".

Dit voorbeeld van Maasniel is waarschijnlijk exemplarisch voor hoe het gegaan is op de meeste dorpsscholen in Midden-Limburg. In het schoolmuseum in Rotterdam wordt er veel kostbaar historisch materiaal over het onderwijs in Nederland bewaard. Gedeeltelijk wordt dat ook ontsloten via internet. Zie Onderwijsmuseum. Vooral interessant zijn de digitaal beschikbare boeken bij het onderdeel "wetstrijd" (toegankelijk gemaakt in samenwerking met "geheugen van Nederland"). Hierna een korte bespreking van enkele boeken. Klik op elk boek voor enkele pagina's als voorbeeld.

Rudimenta, of gronden der Nederduitsche spraake, door Gerrit van Varik /
uitgegeeven door de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. -
Leyden : D. du Mortier en zoon ; Deventer : J.H. de Lange ; Utrecht : G.T. van Paddenburg en zoon, 1799

Dit boek is geschreven in Nederland, net na de Franse annexatie van de zuidelijke Nederlanden (Limburg en Belgie). In Nederland waren de patriotten weer aan de macht. In die tijd is er ook een geschiedenisboek geschreven, waarin de prinsen van oranje niet de overdreven lof krijgen toegezwaaid als bij boeken later in de eeuw, wanneer de oranje-monarchie is ingesteld. (voorbeeld geschiedenisboekje uit 1845, waar bijv. verzwegen wordt dat prins Maurits Oldenbarnevelt laat onthoofden).
Nevenstaand boek is niet bedoeld voor kinderen maar is geschreven voor onderwijzers en behandelt de regels van de Nederlandse taal. Klik op het plaatje voor een voorbeeld van enkele pagina's.

Trap der jeugd / Uitgegeven door de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. - 5e dr.
- Leyden : D. du Mortier en zoon ; Deventer : Jan Hendrik de Lange, 1801

Dit boek bestemd voor de kinderen zelf, leert eerst de letters. Allerlei soorten letters moeten ze kunnen. Er staan ook pagina's waarbij ze allerlei type letters door elkaar moeten herkennen. Vooral opvallend zijn de teksten, die uitluitend opvoedkundige functies hebben. Normen en waarden staan wel zeer hoog in het vaandel! Klik op het plaatje voor een voorbeeld van enkele pagina's.

Nieuw en door de ondervinding, goedgekeurd Nederduitsch A.B.C. Boek, volgens de spelling van den hoogl. M. Siegenbeek : bevattende eene leerwijze, door welke de jeugd gemakkelijk en binnen weinig tijds kan leeren lezen. - Amsterdam : J.B.
Elwe, 1806. - Met gekleurde figuren.

Onderwijsvernieuwing: niet alleen worden verschillende typen letters geleerd, er is ook een heus leesplankje met plaatjes bijgekomen. Interessant is verder de lijst op de laatste pagina met andere onderwijsliteratuur die de uitgever verkoopt. Klik op het plaatje voor een voorbeeld van enkele pagina's.

Prijsverhandeling over den omvang en de inrigting van het onderwijs in de openbare en armenscholen, vergeleken met dat volgens de Bell-Lancastersche leerwijze /
door P.K. Görlitz. - Rotterdam : May van Vollenhoven, 1820. - x, 132 p. ; 22 cm

Dit boek is geschreven door een onderwijzer uit Rotterdam. Hij heeft een studie gedaan naar de nieuwste onderwijsmethodieken en didactieken van zijn tijd, met name een Engelse methode (de Bell-Lancastersche leerwijze). Hij pleit voor invoering van dit model in Nederland. Er is dus in deze tijd al een hele discussie over pedagogiek op gang. Zowel het taal, lees en rekenonderwijs wordt zeer uitgebreid besproken (met voorbeeldsommen en al). Ik neem hier het hoofdstuk voor "zingen" over, omdat dit het eerste pedagogische werk voor muziek in scholen is welk ik ken. Hij geeft ook aan dat een beschrijving van het "zingen" in het Engelse systeem ontbreekt. Tot slot heeft hij een heel hoofdstuk geschreven over belonen en straffen. Met name de "straffen" van het Engelse systeem lijken hem in Nederland niet te werken. Zeer leerzaam! Klik op het plaatje voor een voorbeeld van enkele pagina's.

Twee- en driestemmige zangstukjes voor school en huiselijk gebruik. -
Eersten bundel. - Dordrecht, 1834. - .. dl. : muz. ; 12x21 cm

Dit boekje bevat allerlei liedjes uit die tijd, de meeste voor mij onbekend. De meeste liedjes zijn genoteerd met melodie en begeleiding. Het boekje begint met het Nederlands volkslied uit die tijd "Wien Nederlands Bloed". Ik heb een tweestemmig liedje uit het boekje overgenomen. Klik op het plaatje voor een voorbeeld met een liedje.

Belangrijkste bronnen:

"Onder den Klockenslagh van Neel, Leeuwen en Asenray", zie belangrijke bronnen
"Kroniek van Beesel, Belfeld en Swalmen", Loe Giesen, zie belangrijke bronnen.
De handelingen van den Magistraat der stad Roermond, zie belangrijke bronnen
Uittreksel uit de handelingen van de magistraat m.b.t. kinderen
Lager Onderwijs te Roermond door J. Lucas in "Spiegel van Roermond" 1994.
De bewaarscholen en het lager onderwijs te Roermond in de eerste helft der negentiende eeuw, H. Drehmans Sr., in Limburgs jaarboek XX 1914.
Site van het Schoolmuseum Rotterdam.

 Ziet u slechts 1 pagina?
klik hier voor de volledige website
"Voorouders uit Midden-Limburg"