Brouwers
Specifieke ambachten, met name in Roermond en Maastricht Algemene informatie ambachten (gilden) Patroonheilige van de brouwers in Roermond was de H. Rumoldus, die al in de 14e eeuw een altaar had in de H. Geestkerk. Later werd dit het gecombineerde altaar van de H. Rumoldus en Rochus in de parochiekerk. Al in 1475 wordt er melding gemaakt van een broederschap van de H. Rumoldus. In Maastricht en veel andere plaatsen was de heilige Arnoldus patroonheilige van de brouwers..
Mogelijk is dit geen gevelsteen, maar een sluitsteen die boven een poortje zat van een bierbrouwerij te Vlissingen. Afgebeeld zijn een zogenaamde stuikmand met twee gekruiste gaffels. Een stuikmand werd gebruikt om als een zeef het bier van het bezinksel te scheiden. Hij werd met de opening naar boven in de brouwkuip gedrukt waardoor de vloeistof, de wort genaamd, door de nauwe spleten in de mand liep, hierop werd de mand dan leeggeschept of leeggepompt. Deze rieten manden werden tot ongeveer 1950 door brouwers gebruikt. De gaffel, een roerstok, was een belangrijk stuk gereedschap bij het maken van bier. Het werd gebruikt om het beslag van moutmeel en warmwater in de brouwkuip te roeren. Samen met de stuikmand is het een van de bekendste symbolen van de oude brouwersgilden.
Bier was in vroeger tijden de volksdrank bij uitstek. Water werd weinig gedronken, omdat dat vaak verontreinigd was en kon leiden tot het ontstaan van besmettelijke ziekten. Er werd per hoofd van de bevolking gemiddeld ongeveer 300 liter bier per jaar geconsumeerd. Tot de late middeleeuwen werd gruit gebruikt als moutmiddel om bier te maken. Gruit is een samenstelling van verschillende kruiden, die aan het bier smaak en stabiliteit verleent. In later tijden (vanaf omstreeks 1420) werd dit vervangen door hop. Al in 1224, toen Roermond ook stadsrechten kreeg, schonk de graaf van Gelre aan de munsterabdij de jaarlijkse hoeveelheid gruit die nodig was om bier van te maken. Het recht op de gruit bleef eerst nog in handen van de graaf, waardoor hij een belangrijke inkomstenbron bleef houden. In veel plaatsen was er een gruithuis van de landheer, waar al het graan gemout moest worden. Maar dit recht werd ook weer vaak verpand, in Roermond bijv. aan Robijn de Gruter in 1326. Brouwersaccijns en gruitgeld werd geheven per malder naar de molen vervoerde mout. In 1410 kocht Roermond het gruitrecht en bieraccijns af. In 1610 kostte een Roermondse pot bier 0,8 stuiver, dat is 0,6 cent per liter. In 1621 werd verboden dat de brouwersgezellen nog zelfstandig bier brouwden, daar er al 30 officiële brouwers waren, de brouwers van de kloosters niet meegerekend.
Gevelsteen bosstraat Maastricht. Arnoldus was hier de patroonheilige van de brouwers. Foto Pieter Simons, febr. 2008
15 Mei 1697 gaf in Roermond weduwe Crompfouts 8 zakken meel mee aan de kardrager om in de vijfde molen te laten malen, zonder dat het eerst in de stadswaag geweest was. De magistraat verklaarde de zakken verbeurd, gaf een boete van 5 goudgulden en verbood aan de weduwe om een jaar lang bier te brouwen. Tegen deze laatste beslissing ging ze in beroep en deze werd toen ingetrokken. In 1681 werd besloten dat elke burger mocht brouwen, gezien de slechte kwaliteit van het bier bij de brouwers. Hier diende evenwel ook belasting over te worden betaald. De maximumprijs was toen 3 stuivers per pot. Bier voor herbergen en bier voor de export kostte in 1700 2 pattacons per aam. Er was uiteraard steeds een relatie tussen de prijs van het graan en de prijs van het bier. Roermond had een biermonopolie in het ambt Montfort, waar de meeste dorpen in de omgeving onder vielen. Maar het direct aan Roermond grenzende dorp Maasniel viel onder Dalenbroeck. De brouwerijen daar gelegen waren vooral in moeilijker tijden zeer concurrerend. In 1637 was een en ander zo lucratief geworden dat er liefst 11 brouwerijen actief waren in aangrenzend gebied.